Het communistisch manifest : ... in de 21e eeuw
Karl Marx
Karl Marx (Auteur), Isaac Lipschits (Vertaler), Hans Driessen (Bewerker)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Boom, cop. 2010 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : SOCIALE WETENSCHAPPEN : 331.55 MARX |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Haan, 1974 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 357.1 MARX |
00/00/0000
Karl Marx komt onder de mensen.
Een nieuwe editie van Het kapitaal en een nieuwe biografie.
Karl Marx mag weer onder de mensen komen. Als hij zijn tanden netjes poetst en met twee woorden spreekt, mag hij zijn zegje doen over het crisiskarakter van het kapitalisme. Daarbij moet hij er wel op letten eigentijds te zijn. Geister, die er rief: eine neue Karl-Marx-Biografie van Rolf Hosfeld wordt in het Nederlands aangeboden als een Karl Marx: eigentijdse biografie. Waarom eigenlijk? Een 'eigentijdse Karl Marx' klinkt een beetje als 'Socrates voor managers' ? een modegril. De achterflap bevestigt dat beeld: 'midden in de crisis van het kapitalisme zijn de ideeën van Karl Marx weer en vogue'. Daarop volgt de vreemde bewering dat 'in de loop van de geschiedenis bijna de helft van de mensheid bij tijd en wijle' die ideeën heeft aangehangen. Een dergelijke combinatie van onbegrip en onwetendheid zou in principe moeten volstaan om de geïnteresseerde lezer af te stoten. Nochtans heeft Hosfeld een lezenswaardig boek geschreven.
Een echte biografie is dat boek overigens niet: Hosfeld besteedt relatief weinig aandacht aan de handel en wandel en de persoonlijkheid van zijn subject. Wanneer hij dit wél doet, komt Marx er nogal bekaaid vanaf. Als twintiger al bleek Marx ? op dat moment hoofdredacteur van de kritische Rheinische Zeitung ? een autoritaire figuur te zijn, 'iemand die graag macht over anderen uitoefende'. Zijn gedecideerde optreden leidde in 1842 dan ook tot een breuk in de radicale club rond de Zeitung: 'de eerste grote politieke waterscheiding om principiële redenen in Marx' leven'. Waar Marx aan het roer komt, ontstaat blijkbaar heibel, want 'er zouden er nog een groot aantal volgen'. Hosfeld laat geen gelegenheid voorbijgaan om te wijzen op Marx' intellectuele arrogantie en eigenwaan. In de Bond der Communisten, waarvan Marx in 1847 in Brussel lid werd, trad hij op 'als spreekbuis van de historische waarheid' en 'als de gepersonifieerde zaak zelf'. In zijn relatie met zijn oude bondgenoot Ferdinand Lasalle ? een van de oprichters van de Duitse sociaaldemocratische SPD ? toonde Marx zich evenmin van zijn beste kant. Hij beschimpte Lasalles realpolitik ? en met name diens contacten met Bismarck ? maar werd volgens Hosfeld vooral gedreven door afgunst. Terwijl Marx in de jaren 1850 geïsoleerd wegkwijnde in London, ontpopte Lasalle zich tot de golden boy van de Duitse arbeidersbeweging. Marx en Engels schuwden in hun briefwisseling de 'antisemitische smaadwoorden' niet.
In zijn beste momenten biedt dit boek flarden van de intellectuele en politieke geschiedenis van Europa in de negentiende eeuw. Het openingshoofdstuk situeert Marx als jonge academicus in het milieu van kritische hegelianen en als beginnend journalist in de voorhoede van de liberale oppositie tegen het Pruisische regime. In de beschrijving van Marx' Parijse periode (in de jaren 1840) laat Hosfeld een reeks figuren uit de Franse linkse traditie de revue passeren ? behalve Proudhon, Saint-Simon en Fourier ook mensen als Babeuf, Blanqui en Cabet. Dergelijke passages zijn als inleiding te versnipperd en als politieke en filosofische geschiedschrijving te oppervlakkig, maar daarom niet minder prikkelend. Hetzelfde geldt voor de bijna terloopse vermelding van allerhande socialistische groeperingen en activisten in Duitsland tijdens Marx' levenslange ballingschap.
Hosfeld tracht de interventies van Marx (al dan niet vergezeld van Engels) te plaatsen in de politieke spanningen van het negentiende-eeuwse Europa. In 1849 ? in een periode van revolutionair oproer en permanente oorlogsdreiging ? roept Marx in de Neue Rheinische Zeitung op tot een wereldoorlog, een 'vernietigingsoorlog [...] in het belang van de revolutie'. Deze nogal onbezonnen woorden zeggen ongetwijfeld iets over de hooggespannen verwachtingen die de auteur koesterde, en daarmee lijkt Hosfeld dan ook vrede te nemen. De internationale politieke context handelt hij veeleer op een drafje af. Op dezelfde manier behandelt hij 'de Italiaanse oorlog van 1859', een conflict tussen Louis Bonaparte, de Noord-Italiaanse staten en de Duitse staten. Het conflict zelf lijkt niet Hosfelds belangrijkste zorg te zijn; Hosfeld focust op de discussie die Marx en Lasalle over deze oorlog voerden en waaruit bleek hoeveel 'realistischer' Lasalles blik op de Europese politiek was.
Een bijzonder geslaagde episode in het boek is de paragraaf gewijd aan de periode 1864-1871, de bloeiperiode van de Eerste Internationale (die in 1876 werd opgeheven). Hosfeld laat zien hoe de internationale arbeidersbeweging succes boekt in de sociale strijd, mede dankzij internationale solidariteitsacties, maar aan interne spanningen ten onder ging. Die spanningen hadden veel te maken met de wendingen in de politieke strategie die Marx verdedigde: van een 'gedegen theoreticus van de noodzaak tot vakbondspolitiek' ontpopte hij zich naar aanleiding van de Parijse Commune, in 1871, tot een profetische revolutionair. Zo raakte hij de steun van de vakbondsleiders in de beweging kwijt. Ook ideologische conflicten met aanhangers van Proudhon en Bakoenin dreven de spanning in de Internationale op.
In het daaropvolgende hoofdstuk verlaat Hosfeld grotendeels het pad van de geschiedschrijving om dieper in te gaan op Marx' analyse van de kapitalistische economie. Hij besluit zijn biografie met de 'belangrijke les' die we ook vandaag nog van Marx kunnen leren: 'de val van autoritaire regeringen en de totstandkoming van constitutionele democratieën volstaan niet om gelijkheid en fatsoen tussen de mensen te waarborgen'. Een waarheid als een koe ? wie Marx moet lezen om tot dit inzicht te komen, moet in de jaren vóór die lectuur wel doof en blind geweest zijn. Maar wie de wereld wil begrijpen, moet natuurlijk ergens beginnen.
Het kapitaal 'losgekoppeld'
Het kapitaal is voor een goed begrip van de wereld zonder meer essentiële lectuur. Het is dat nu niet meer dan op eender welk ander moment sinds zijn eerste publicatie in 1867, en de bescheiden Marx-revival van de voorbije jaren is dan ook een beetje hypocriet. De nieuwe editie van het eerste boek van Het kapitaal is een herziene versie van Isaac Lipschits vertaling uit 1967, die decennialang enkel antiquarisch of op communistische standjes te vinden was. Het tweede en het derde boek blijven vooralsnog onvertaald. Het is uiteraard goed nieuws dat deze nieuwe editie beschikbaar is. De flaptekst is in het beste geval modieus te noemen: 'Losgekomen van zijn leninistisch-stalinistisch supplement ademt uit het boek een verrassende actualiteit'. Het kapitaal loskoppelen van het communistische debacle is even onzinnig als het ervoor verantwoordelijk stellen. Bovenal zijn de woorden 'verrassende actualiteit' tenenkrommend ? alsof het werk van Marx vóór de val van de muur minder relevant, laat staan minder actueel was. Zolang het kapitalisme bestaat, zal Marx' analyse daarvan actueel zijn.
Het boek heeft vanzelfsprekend zijn hebbelijkheden. Marx heeft een neiging tot overvloedigheid en herhaling, en zijn polemiseerdrang kan vermoeiend zijn (de ware narcist is een polemist, en Marx is een uitstekend polemist). Daartegenover staat echter een indrukwekkende beheersing van zowat alle op dat moment beschikbare economische literatuur, aangevuld met een gedetailleerde kennis van de arbeidsomstandigheden in het Britse kapitalisme. Marx was zowel historicus als econoom, zowel wetenschapper als journalist. Dat maakt van Het kapitaal behalve een abstracte analyse van een economisch systeem ook een historisch overzicht van productiewijzen (van de feodale ambachten en gilden tot de kapitalistische industrie) en een nauwkeurig document van het negentiende-eeuwse Britse arbeidersbestaan.
Wellicht het beroemdste concept uit Het kapitaal is de meerwaarde. Economen hebben zich sinds het ontstaan van het kapitalisme afgevraagd waar de rijkdom vandaan komt (de wealth of nations, om met Adam Smith te spreken). Volgens Marx ontstaat die niet in het ruilproces, want 'de circulatie of warenruil schept geen waarde'. Waarde wordt geproduceerd door arbeid; de waarde van een product is evenredig met de hoeveelheid arbeid die in zijn productie geïnvesteerd is. Marx gaat ervan uit dat producten in principe geruild worden voor producten met een gelijke waarde: een bepaalde hoeveelheid arbeid (belichaamd in een product) wordt geruild tegen eenzelfde hoeveelheid arbeid (belichaamd in een ander product of in geld als universeel equivalent). Marx gaat daarbij ook uit van 'maatschappelijke arbeid': de gemiddelde arbeidsproductiviteit in een bepaalde fase van de kapitalistische ontwikkeling.
Arbeidskracht is een product als een ander; haar waarde wordt net als die van elk ander product bepaald door de hoeveelheid arbeid die nodig is voor haar productie. De waarde van de arbeidskracht is dus gelijk aan de waarde van de producten die nodig zijn om de arbeider in staat te stellen te werken, en die waarde bepaalt het loon. Zoals Marx opmerkt 'bezit de waardebepaling van de arbeidskracht dus een historisch en zedelijk element'. Als werknemers een dvd-speler, een gsm en een strandvakantie nodig hebben om dag na dag, jaar na jaar te kunnen werken, bepalen die behoeften mee de waarde van de arbeidskracht. De relatieve welvaart van West-Europese werknemers is dus niet noodzakelijk in strijd met Marx' loontheorie.
De menselijke arbeidskracht heeft de bijzondere eigenschap een hogere waarde te kunnen voortbrengen dan zij zelf bezit. In het arbeidscontract schuilt volgens Marx strikt genomen geen bedrog: de arbeider die zijn arbeidskracht verkoopt, krijgt daarvoor een equivalente waarde. De werknemer betaalt echter de ruilwaarde van de arbeidskracht, en krijgt daarvoor de gebruikswaarde van die arbeidskracht terug. Als het arbeidsloon een halve werkdag vertegenwoordigt (het kost een halve dag om alles te produceren wat een arbeider dagelijks nodig heeft om te leven en te werken), kan de werknemer niettemin een hele dag beschikken over de arbeidskracht van zijn werknemer. In die meertijd blijft de arbeid waarde produceren. Die waarde, die de kapitalist zich toe-eigent, noemt Marx de meerwaarde.
Een ander beroemd geworden concept is het fetisjkarakter van de waar. Marx is uitermate gefascineerd door de metamorfose die de waar in de kapitalistische ruil ondergaat. Een product vertegenwoordigt niet enkel een gebruikswaarde (wat je ermee kunt doen) maar bovenal een ruilwaarde, die de eigenschappen of het nut van het product buiten beschouwing laat. De ruilwaarde reduceert de waar tot belichaming van maatschappelijke arbeid en arbeidsverhoudingen. Verhoudingen tussen producten belichamen verhoudingen tussen mensen. In (post)structuralistisch jargon zou men zeggen dat de ruilwaarde een differentiële waarde is, een waarde die een verhouding of relatie vertegenwoordigt.
Het fetisjisme bestaat erin dat de consumenten de waarde van het product in het ding zelf gaan zoeken, en niet zien dat het product louter de belichaming is van hun maatschappelijke arbeidsverhoudingen. 'Het is uitsluitend de bepaalde maatschappelijke verhouding tussen de mensen zelf, die hier voor hem de fantasmagorische vorm van een verhouding tussen dingen aanneemt'. Aangezien elk product tegelijk zijn gebruikswaarde en het volledige maatschappelijke productieproces belichaamt, heeft het een bevreemdende dubbelgedaante. Dit duizelingwekkende schimmenrijk van de ruilwaarde heeft een voorlopige piek bereikt in de virtuele handel in waardepapieren en allerhande afgeleide financiële producten.
De 'geschiedtheologische' Marx
Dit zijn maar enkele basisbegrippen uit Het kapitaal. Het boek van Hosfeld biedt een aardige introductie tot Marx' economische analyse, maar leesvervangend is die allerminst. Het 'eigentijdse' karakter van Hosfelds monografie schuilt waarschijnlijk in haar depolitisering van het marxistische gedachtegoed. Uit het werk van Marx moeten we 'de nog altijd prikkelende vragen' onthouden, niet de 'antwoorden' die het op die vragen formuleerde. Die antwoorden zijn immers 'aan de onrustige tijdgeest van de negentiende eeuw ontsproten'.
Aan de filosofie van Hegel ontleende Marx volgens Hosfeld de 'pretentie van een in potentie absoluut weten'; aan het burgerlijke vooruitgangsoptimisme en de politieke onrust het geloof in een alomvattende sociale omwenteling. Aangezien de grond onder deze negentiende-eeuwse denkpatronen ondertussen is weggeslagen, zou het onzinnig zijn om aan Marx' analyse verregaande politieke consequenties te verbinden. Dat lijkt althans de conclusie van Hosfeld, wanneer hij zich in één adem van 'de politieke en geschiedtheologische Marx' distantieert.
Bij nader inzien blijkt het met die 'geschiedtheologische' overspanning in Marx' analyse van het kapitalisme best mee te vallen. Commentatoren wijzen in dit verband graag op enkele voorspellingen uit de slothoofdstukken van Het kapitaal. In hoofdstuk 23 concludeert Marx uit het 'antagonistische karakter van de kapitalistische accumulatie' dat de arbeidersklasse steeds verder verpaupert. Volgens de theorie van de Verelendung leidt de 'accumulatie van kapitaal' tot 'een navenante accumulatie van ellende' bij de werkende klasse. In hoofdstuk 24 laat Marx zich meeslepen door zijn hegeliaanse dialectiek en anticipeert hij op 'de negatie van de negatie', de onteigening van de onteigenaars. Het kapitalisme gaat aan zijn innerlijke contradicties ten onder, waarna de 'al op maatschappelijke productie gebaseerde kapitalistische eigendom' overgaat in 'maatschappelijke eigendom'.
Net als velen voor hem merkt Hosfeld op dat deze voorspellingen niet zijn uitgekomen. Hij citeert een onderzoek uit 1912 dat 'de prognoses van Marx' in tal van opzichten weerlegde. Tezelfdertijd ziet Hosfeld in de negentiende eeuw veel elementen van Marx' analyse bevestigd: de bedrijfswinsten stijgen veel sneller dan de lonen, het aantal zelfstandige producenten neemt af en de economische crises leiden tot 'een aanzienlijk concentratie- en centralisatieproces bij industriële ondernemingen en banken'. Eigenlijk kan Hosfeld enkel handhaven dat de economische ontwikkelingen niet het rigide 'antinomische' karakter hebben dat Marx had vooropgesteld. Die ontwikkeling laat veeleer 'het beeld van een schaar zien' dan 'de figuur van een antinomie'.
Even later wijst Hosfeld erop dat het kapitalisme nog steeds bestaat en dus weerbaarder is gebleken dan Marx had gedacht. Het heeft niet enkel opeenvolgende crises maar ook de door Marx bespeurde tendens tot daling van de winstvoet overleefd. 'Wat in werkelijkheid telkens na ingrijpende crises plaatsvond, was een reorganisatie van het kapitalisme op een effectiever niveau'. Wie zijn pijlen richt op het 'geschiedtheologische' aspect van het marxisme zou bovendien het 'reëel bestaande socialisme' kunnen vergelijken met het beeld dat Marx schetst van de hogere productiewijze die het kapitalisme zou opvolgen. 'Afschaffing van de kapitalistische productiemethode' zou volgens Marx een einde maken aan de 'grenzeloze verspilling van maatschappelijke productiemiddelen en arbeidskrachten' die het gevolg is van de kapitalistische concurrentie. Bovendien zou 'de levensstandaard van de arbeider' stijgen en zou de geproduceerde meerwaarde kunnen worden verzameld in 'een maatschappelijk reserve- en accumulatiefonds'.
Ondertussen kan men niet voorbijgaan aan het feit dat veel van Marx' observaties in Het kapitaal hun geldigheid nog steeds niet hebben verloren. Zijn analyse van het crisiskarakter van het kapitalisme wordt in de economische wetenschap algemeen aanvaard. Marx weerlegt de theorie van de volledige tewerkstelling in zijn analyse van het 'industriële reserveleger'. Het kapitalisme houdt structureel een werkloze arbeidsreserve in stand, die druk zet op 'het actieve arbeidersleger' en bij plotse groei kan worden ingezet. Daarbij hoort de contradictie 'dat geklaagd wordt over gebrek aan arbeiders, terwijl tegelijkertijd vele duizenden arbeiders op de keien staan'. Marx beschrijft hier evengoed de hedendaagse werkelijkheid. De kapitalistische vraag naar werknemers die onmiddellijk met hoog rendement inzetbaar zijn, de vrees dat de vergrijzing van de bevolking het 'reserveleger' zal doen krimpen ? dat alles laat zich moeiteloos rijmen met Marx' diagnose.
De kritiek op de 'geschiedtheologische' Marx gaat bovendien te vlot voorbij aan het tendenskarakter van veel van de door Marx geformuleerde wetten. In het eerste boek van Het kapitaal heeft Marx daar eigenlijk zelf nog weinig oog voor. Het inzicht in de tendens van de winstvoet om te dalen is in het eerste boek al in de kiem aanwezig, maar zal pas in het derde boek uitvoerig en expliciet worden uitgewerkt. In het eerste boek wijst Marx op een contradictie in het kapitalistische productieproces: hoewel de meerwaarde geproduceerd wordt door arbeid, heeft het kapitalisme de neiging om arbeiders af te stoten. De stijging van de productiviteit zorgt er enerzijds voor dat de meerwaardevoet stijgt, maar anderzijds dat steeds minder arbeiders nodig zijn om dezelfde hoeveelheid waren te produceren. Dit noemt hij een 'immanente tegenstrijdigheid [...], omdat van de twee factoren van de meerwaarde [...] er slechts een, de meerwaardevoet, wordt vergroot doordat de andere factor, het aantal arbeiders, wordt verkleind'.
In het derde boek van Het kapitaal wijst Marx erop dat de winstvoet een dalende tendens vertoont, maar dat het kapitalisme deze tendens op allerhande manieren tracht te neutraliseren, bijvoorbeeld door op grotere schaal te produceren en nieuwe markten aan te boren. Omdat het kapitalisme op deze manier zijn 'immanente tegenstrijdigheden' op steeds grotere schaal reproduceert, zal het volgens Marx vroeg of laat sowieso instorten. Het dialectische denken deed Marx geloven in een omwenteling, hoewel zijn werk alle mechanismen beschrijft die deze omwenteling schijnbaar eindeloos uitstellen. Daaruit concluderen dat die 'laatste dag van het kapitalisme' er nooit zal komen, zou echter een onzinnige profetie zijn. 'We hebben geleerd dat we profetieën moeten wantrouwen', merkt Hosfeld terecht op.
Aan het einde van Het kapitaal, in het voorlaatste hoofdstuk, word ik getroffen door deze zin: 'Het enige deel van de zogenaamde nationale rijkdom dat werkelijk het gemeenschappelijk bezit is van de moderne volkeren, is ? hun staatsschuld'. Die staatsschuld is volgens Marx de motor van het kapitalisme: banken lenen overheden het geld waarmee die de voorwaarden voor het kapitalisme kunnen scheppen (investeringen in infrastructuur, handelsoorlogen etc). De banken gaan vervolgens hun staatsobligaties verhandelen als effecten. De belastingbetaler betaalt op zijn beurt de staatsschuld af. Vandaag lenen overheden geld om banken te redden (want zonder banken geen kapitalisme) en tiert de speculatie in staatsobligaties welig. En zelfs Marx kan ons niet vertellen hoe lang dat nog zal blijven duren. [Sven Vitse]
Dr. H.W. Bomert
In 1867 verscheen van de hand van Karl Marx (1818-1883) 'Das Kapital', het boek waarin de grondlegger van het socialisme trachtte de wetmatigheden van de economie, in het bijzonder van het kapitalistische systeem te beschrijven en te verklaren. Hoewel Marx' analyse vooral betrekking had op het 19e-eeuwse Engeland (met door de hoofdstukken heen een fraaie uitgebreide schets van de arbeidsomstandigheden van het proletariaat, de onderkant van de samenleving), vonden en vinden ook in de 20e en 21ste eeuw miljoenen mensen inspiratie in dit boek. Honderd jaar later, in 1967, verscheen de Nederlandse vertaling, tot in de jaren tachtig in diverse drukken herdrukt. De nu verschenen uitgave is herzien, geactualiseerd en van meer verklarende noten voorzien. Ook zijn een uitgebreid personen- en zakenregister opgenomen. Hoewel 'Het kapitaal' als een marxistische klassieker geldt, is het werk, zeker voor de minder in de economie geschoolde lezer, niet altijd even toegankelijk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.