Andalusisch logboek
Stefan Brijs
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Olympus, 2017 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BRIJ |
Aanwezig |
Atlas, 2000 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Atlas, 2000 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BRIJ |
Jeroen de Preter
il/pr/26 a
'Arend had nooit geboren mogen worden." Wie een roman zo inzet heeft lef. Niet alleen is die openingszin een open doel voor tot sarcasme geneigde critici, ook vat Brijs aldus reeds aan het begin de hele roman samen. De volgende 270 pagina's moet de auteur het zonder spanningsboog doen. Je moet al van goeden huize komen om na zo'n zin nog een echte pageturner te laten volgen.
Brijs nam nog meer risico's. Zo is de hoofdfiguur niet van de soort die zich makkelijk tot identificatie leent. "Drie weken na zijn verwekking mat hij reeds zes millimeter, ruim het dubbele van zijn leeftijdgenootjes." Arend zal zich ontwikkelen tot een buitenmaats groot en corpulent kind. Het maakt hem tot voorwerp van spot voor andere kleuters.
Met zijn moeder heeft Arend het al evenmin getroffen. Anna is een alleenstaande vrouw die op haar vijftiende verkracht werd door haar vader. Op haar dertigste laat ze zich insemineren, in de stellige overtuiging dat ze een dochter ter wereld zal brengen. Haar teleurstelling over de door haar verwekte kolos kan ze nauwelijks verbergen. Tot overmaat van ramp is het een huilbaby. Voor de mogelijke diepere oorzaak daarvan is ze blind. Als Anna, ten einde raad, haar vier maanden oude baby door het raam naar buiten steekt, stelt ze alleen maar vast dat die het wenen staakt. Wat ze niet ziet, is dat Arend zijn benen en armen wijd openspreidt, "klaar om, zodra zijn moeder hem losliet, weg te zweven en nooit meer terug te keren."
Arend wil vliegen. Hij wil een vogel zijn. Alles wat vleugels heeft fascineert hem. Een pluim is hem "een relikwie", een volière maakt hem uitzinnig van geluk. Als peuter begint hij aan een verzameling vliegen- en vlindervleugels. Ooit wil hij er zoveel bij elkaar hebben dat hij er zijn eigen vleugels mee kan spreiden.
Gebrek aan originaliteit kan Brijs niet verweten worden. Het was wel even geleden dat ik me bij het lezen van een boek nog had afgevraagd: hoe komt iemand nu op zo'n idee?
Stefan Brijs: "Arend wil aan de zwaarte van zijn leven ontsnappen door te vliegen. Het idee voor deze roman ontstond op een ogenblik dat het leven ook mij bijzonder zwaar viel. Ik was net gescheiden, werd geconfronteerd met een verliefdheid die niet kon doorbloeien, mijn schrijverij bracht niet wat ik er ooit van verwacht had. Ik ben me toen gaan afvragen of ik niet voor het ongeluk in de wieg ben gelegd.
"Net als Arend deed ik de eerste twee jaar van mijn leven niets anders dan huilen. Ik wilde weten of dat te maken had met wat er in mijn leven nog zou gebeuren. Had ik een voorgevoel van alle ellende die later over me heen zou komen? Wilde ik niet geboren worden, niet leven?
"In die periode ben ik naar studiedagen over depressieve kinderen geweest. Ik wilde weten of depressiviteit aangeboren is. Een antwoord heb ik niet gekregen. Het is een hypothese, die heel moeilijk te bewijzen is. Wel zijn er kinderen die vanaf hun derde jaar duidelijk depressief zijn, die niets anders doen dan huilen, in een hoekje zitten, naar de grond kijken. Ik geloof dat sommige baby's huilen omdat ze niet willen leven. Die gedachte heb ik tot in het extreme doorgetrokken. Arend voelt al in de baarmoeder dat hij ongewenst is. Het is een kind dat niet geboren wilde worden."
Behalve met zijn depressieve aanleg krijgt Arend ook af te rekenen met een harteloze moeder. Moederliefde is Anna volkomen vreemd.
"Mijn moeder heeft haar huilbaby altijd veel liefde gegeven, al heeft ze ook mij in een moment van radeloosheid over het balkon gehangen en in de diepte laten staren. Die gedachte is in mijn hoofd blijven spelen. Hoe komt een moeder zo ver? Behalve liefdevolle moeders zijn er ook die hun kinderen vermoorden. Maar ik vind Anna geen slechte vrouw. Ze kan niet anders handelen. Ze ziet Arends fascinatie voor het vliegen niet omdat ze blind is, zoals iemand die door haar man bedrogen wordt blind kan zijn. Anna herkent in Arend natuurlijk haar vader. Gezien haar verleden moet dat vreselijk zijn."
Een beetje begrip krijgt de jongen alleen van zijn bovenbuurman Hans. Een lezer zou kunnen besluiten dat Arend een vaderfiguur mist, en dat Stefan Brijs met deze roman kritiek heeft willen oefenen op het bewust ongehuwde moederschap.
"Misschien kun je maar het best een moeder èn een vader kunt hebben - dat blijft hoe dan ook de normaalste, natuurlijkste weg om op te groeien. Kinderen van gescheiden ouders zijn vaak probleemkinderen. Maar ik zou mezelf geen pleitbezorger van het gezin als hoeksteen van de maatschappij willen noemen. Ik heb het boek in elk geval niet met dat oogmerk geschreven. Het ging mij in de eerste plaats om die jongen. Een vader zou misschien wel iets aan zijn levensloop veranderd hebben, maar niet de kern. Arend is voor het ongeluk geboren."
"Als geluk bestond," schrijft Brijs, "had de vrachtwagen Arend onder zijn wielen verpletterd en hem zo verlost van het miserabele leven dat hem was toebedeeld." Niet echt een zonnige kijk op het bestaan.
"Geluk bestaat niet, dat is nu eenmaal mijn overtuiging. Wat wel bestaat zijn gelukkige momenten, en die moet je zo lang mogelijk rekken. Ik heb vaak geprobeerd van Arend een vrolijker personage te maken, maar dat ging gewoon niet. Tijdens het schrijven begon die jongen meer en meer zijn eigen leven te leiden.
"Aanvankelijk was er alleen een begin - een jongen wordt tegen zijn zin geboren, en een einde - hij wil wegvliegen. Wat daartussen gebeurde, heeft zich als het ware aan mij geopenbaard. Zo liet ik ergens in het begin de bovenbuurman Hans roepen dat het gedaan moet zijn met dat gehuil. Later kon ik dat personage gebruiken, ging hij zelfs een hoofdrol spelen. Al schrijvende werd het boek wat het is. Dat was een prachtige ervaring."
De verhaalstof is nogal ongebruikelijk. Over kinderen die vogels willen worden hoor je niet vaak. Ook op grond van Arends omvang zou je het een onwaarschijnlijk verhaal kunnen noemen.
"Arend is een extreem geval, maar het kan," riposteert Brijs. "Karel Van de Woestijne woog zes kilo en mat zeventig centimeter toen hij geboren werd. En hij was ook niet bepaald een lolbroek. Hij lachte nooit als kind. Onlangs zag ik in Amsterdam een kopie van Arend: dik, log, en hinkend. Theoretisch is het ook mogelijk dat een kind een vogel wil zijn. Je hebt kinderen die een kat willen zijn. Ze doen niets anders dan miauwen. Los daarvan is het natuurlijk een roman. Het uitgangspunt van Die Blechtrommel is nog veel onmogelijker, waarmee ik niet gezegd heb dat de roman een excuus is om maar raak te schrijven. Het moet wèl allemaal kloppen. Ik ben bijvoorbeeld over de grond gaan kruipen om te zien hoe een peuter zijn handen dan zet.
"Maar ik geef graag toe dat Arend een ongebruikelijk boek is. Het is een van de weinige hedendaagse Vlaamse romans die zo puur fictief is. Haast alle Vlaamse schrijvers van nu enten hun romans op tijd- en streekgebonden toestanden. Mij interesseert het niet om een seismograaf te zijn. Ik wil echte fictie schrijven. De meeste Vlaamse schrijvers ontbreekt het aan verbeelding."
Arend is een boek dat meer op de traanklieren dan op de lachspieren werkt. Of je krijgt er een brok van in de keel, of je vindt het een pathetische tearjerker.
"Ik dacht bij het schrijven ook weleens, verdomme, hoe erg, waarom moet dat nu weer gebeuren? Ik zal niet ontkennen dat het een emotioneel boek is. De Nederlandse vertegenwoordigster van de uitgeverij vertelde me dat ze na het boek moest huilen, en terstond haar drie kinderen ging knuffelen. Ik vind dat een groot compliment."
Behalve tragisch is het boek ook wreed. Ook de school is voor Arend een gesel. De pesterijen van zijn moeder worden nog overtroffen door die van de andere kleuters.
"Kinderen kunnen verschrikkelijk wreed zijn. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, spelen ze niet. Als ze oorlog spelen, dan is het oorlog. Als ze vader en moeder spelen, zijn ze vader en moeder. Kinderen hebben veel fantasie, wordt gezegd, maar voor hen bestaat fantasie domweg niet. Het vermogen om te onderscheiden tussen spel en werkelijkheid treedt volgens mij pas later op.
"Ik sta zelf in het onderwijs en daar zie ik dat soort pesterijen voortdurend. Ik heb bovendien uren geobserveerd in kleuterklassen en kon er zo de Arendjes uitpikken. Ik stond er echt van te kijken hoe kinderen van drie jaar hun belangrijkste karaktereigenschappen al gevormd hebben. Je zag meteen wie later een baas zou worden, en wie zich later zou laten onderdrukken."
In zijn debuutroman De verwording leek Brijs nog iets te gretig zijn schrijfkunst te willen etaleren. In vergelijking met het vroegere werk heeft hij beslist aan trefzekerheid gewonnen.
"Ik heb leren schrappen", beaamt hij. "Mijn zinnen zijn korter, het verhaal is eenvoudiger, rechtlijniger. Het onderwerp leent zich natuurlijk ook veel minder tot bombast. De verwording was het boek dat ik moest schrijven om Arend te kunnen schrijven. Ik mag van geluk spreken dat ik voor mijn debuut een uitgever vond. Emile Brugman (de directeur van Atlas, JdP) vertrouwde me later toe dat hij De verwording heeft uitgegeven omdat hij voelde dat er een heel oeuvre in me zat. Ik denk niet dat ik hem ga teleurstellen."
In Jeroen Brouwers vond de jonge Brijs een mentor. De oude Faust becommentarieerde zijn werk, moedigde de jonge schrijver aan. In zijn vorige werken is de helpende hand van Brouwers nog duidelijk voelbaar. Met Arend lijkt Brijs bewust een andere weg te zijn ingeslagen.
"Op een bepaald ogenblik ben ik van Jeroen moeten loskomen. Hij heeft me ook daarin aangemoedigd. Onze relatie is er inmiddels een van gelijken geworden. Zijn nieuwe roman heb ik kritisch bekeken. Een vader-zoonrelatie zou ik het niet noemen. Jeroen is mijn grote broer.
"Vanaf september wil ik full-time gaan schrijven. Romans en essays. Het is pure passie. Als ik niet schrijf, ben ik ongelukkig. Ik schrijf ook volledig vanuit mijn intuïtie, zonder opleiding. Ik heb geen filologie gestudeerd of schrijfcursussen gevolgd. Ik heb mezelf leren schrijven, net zoals, behalve Brouwers, ook Claus en Mulisch dat hebben gedaan. Vanuit de buik, niet vanuit het hoofd."
Verwant voelt Brijs zich ook met minder grote namen. In Kruistochten portretteerde hij acht in de vergetelheid geraakte Vlaamse auteurs. Niet zelden vereenzelvigde hij zich met hun lot.
"Toen ik in 1994 naar het graf van Jan Emiel Daele ging, constateerde ik dat zijn zerk aan gruzelementen lag. Vier jaar later keerde ik terug en zag dat het nog drie keer erger geworden was. Zoiets verontwaardigt mij. Het is vooral de gedrevenheid van een schrijver als Daele die ik herken."
Of de angst om zelf vergeten te worden?
"Dat speelde toen zeker mee. Tegenwoordig houd ik er rekening mee dat ik na mijn dood vergeten zal worden. Het is natuurlijk nog veel erger om nog tijdens je leven in de vergeetput te belanden. Ward Ruyslinck, Hugo Raes, Jos Vandeloo, ze schrijven nog allemaal. Ik zou niet weten waar ze de energie vandaan halen."
Of de ambitie.
"Ja, inderdaad. Ambitie is natuurlijk de beste houding voor een schrijver. Ik ga er iedere keer van uit dat ik een groots werk schrijf en niet dat ik een zoveelste romannetje aan de reusachtige letterenstapel toevoeg. Het probleem van de schrijver is alleen dat zijn ambitie nooit bevredigd kan worden. Een lovende kritiek, een prijs, de reactie van een lezer, het bevredigt alleen maar tijdelijk.
"Al zijn verkoopcijfers en recensies toch wel belangrijk. Als Arend slechte kritieken krijgt, zal ik me daar niet goed van voelen. Het gaat per slot van rekening over mijn zoon. Ik houd heel veel van Arend. Toen het boek voltooid was, heb ik echt afscheid van hem moeten nemen. Ik hoop dat hij nu een eigen leven gaat leiden, los van mij, zoals Kees de jongen of de kleine Johannes. Dat zou mooi zijn, zowel voor hem als voor mij."
Het groot beschrijf: tussen 15 en 15.45 uur wordt in de Gotische zaal van het Brusselse stadhuis Stefan Brijs' roman Arend gepresenteerd. Jeroen Brouwers is de inleider, Josse de Pauw vertolkt enkele fragmenten en anna Luyten interviewt de auteur.
'Mij interesseert het niet om een seismograaf te zijn. Ik wil echte fictie schrijven. De meeste Vlaamse schrijvers ontbreekt het aan verbeelding''Geluk bestaat niet, dat is nu eenmaal mijn overtuiging'
Jeroen Overstijns
il/pr/27 a
Stefan Brijs is de antithese van de literaire vergetelheid. In het spoor van zijn grote voorbeeld Jeroen Brouwers heeft hij de voorbije jaren enkele verdofte namen uit het Vlaamse literaire verleden even terug naar het heden gehaald. In Brijs' langere stukken voor De Morgen waren dat nog duidelijk smeekbeden om weggedeemsterde schrijvers als Maurice Gilliams terug te lezen. In zijn recentste portretten voor De Standaard der Letteren verschoof het zwaartepunt. De behandelde namen kwamen iets minder uit het epicentrum van onze roemruchte letterkundige geschiedenis. De figuren waren al meer pittoresk dan miskend. Het leek Brijs niet zozeer te gaan om het literaire belang van die bestofte reputaties, maar eerder om de geur van het verleden zelf. In de man die dit alles tot zijn taak rekent, schuilt een romanticus. Dat blijkt ook uit zijn romans. Brijs debuteerde in 1997 met De verwording , een wel erg hooggestemde roman noir . De opvolger ervan heet Arend , over het te korte leven van een te dikke jongen die te hoog wil vliegen. In een interview op Radio 3 liet Brijs zich ontvallen dat de kleine Arend tijdens het schrijven met hem aan de haal gegaan was. Het boek was een pak langer geworden dan aanvankelijk gepland. Zelf leek Brijs daar nogal verrukt over, ik ben dat iets minder. Ambities kunnen natuurlijk niet groot genoeg zijn, maar cru gezegd: Brijs heeft totnogtoe niet de nodige inhoud gevonden om ze literair waar te maken. Het begint groot: Arend is vooral in de eerste hoofdstukken een bijna kosmisch romanpersonage. Vanaf zijn bevruchting lijkt hij uitgerust met een wil om de wereld te verzetten. Deze magie krimpt echter al snel in tot zijn reële proporties: een te emotioneel en te dun verhaal, met meer goede bedoelingen dan slagkracht.
Stefan Brijs laat Arends levensverhaal heel vroeg beginnen. Wanneer het embryo de baarmoeder indaalt, blijkt Arend al beladen met die bovennatuurlijke eigen wil de wereld te vormen naar zijn model. Zijn moeder Anna is niet erg opgezet met de baby die in haar buik groeit. De afkeer ruikend wil Arend dan ook meteen ,,het verwachte leed afwenden''. Het is een even vaag als groots plan, maar het loopt op een sisser af. Naarmate de ellende voor Arend toeneemt, dooft het feeërieke licht van zijn vruchtwaterbestaan. Je verwacht het tegenovergestelde, maar na zijn geboorte verschrompelt Arends bovennatuurlijke wil tot één drang, en een even absolute machteloosheid. Het ongedefinieerde tekort krijgt meer en concreter vorm naarmate Arend opgroeit. Wanneer Arend zes is, staat het hem kristalhelder voor ogen: ,,Ik wil ook zulke vleugels, ging het door zijn hoofd en met een begerige blik volgde hij de vlinder tot die weer ging zitten, ditmaal op een arm van de luchter.'' Arends verdere leven staat in dienst van de Prometheusmythe, het tarten van de goden door het overwinnen van de zwaartekracht. Daarbij schiet zijn fysionomie niet bijzonder te hulp. Arend is veel te groot en moddervet. Na een ongewilde zelfverwonding is zijn ene been korter dan het andere. Arend gaat letterlijk en figuurlijk hinkend door het leven. Zeker wanneer zijn droom weer eens in duigen valt, is het Arend tegen de wereld: ,,Zijn laatste, mislukte poging om te vliegen had hem bruusk gewekt uit de droom waarin hij jarenlang had geleefd. Nu zijn ingebeelde wereld was ineengestort, stond hij kwetsbaarder dan ooit in de werkelijke wereld, waar elke plaagstoot hem als een mes in het hart trof.''
In het begin van het boek vermoed je nog de genese mee te maken van een heel trotse, zelfverzekerde hoofdfiguur, maar snel daarna wordt Arend vooral een angstige baby. De krachtmeting tussen moeder en zoon biedt zich aanvankelijk aan als een gevecht met kosmische dimensies, zo groots en alomvattend dat banale aardse dingen als oorzaak en gevolg van geen tel zijn. Het verhaal loopt echter ook psychologisch al snel leeg en wordt een ongeloofwaardig relaas van kindermishandeling met een karikaturaal slechte moeder en een volgens de clichés van de traumapsychologie reagerende baby. Moeder Anna beschouwt Arend als een stuk vuil, de zondebok van haar geknakte leven. Op haar vijftiende werd Anna door haar vader verkracht en tijdens haar zwangerschap wilde ze zich ,,meer dan eens [...] met slagen en schoppen verweren om zo haar indringer, vijftien jaar te laat, uit haar lichaam te weren, maar net als toen onderging ze lijdzaam wat haar overkwam.'' Naast het overgewicht heeft Anna die lijdzaamheid aan Arend doorgegeven. Arend, in zijn grenzeloze leed, ,,slikte wel eens zonder dat iemand het kon zien, maar zijn tranen verbeet hij, als oefende hij zich in het geruisloos dragen van het leed van de gehele wereld.'' Soms ontwikkelt het verhaal zich heel even in het voordeel van de moeder, die Arend misschien zo slecht behandelt uit onmacht. In andere scènes komt Anna dan weer als ronduit slecht naar voren, als ongeloofwaardig genadeloos en hysterisch. Die verschillende moedergedaantes vloeien echter niet in elkaar over tot een complex personage. Integendeel, ze lopen elkaar vooral in de weg, omdat ze niets met elkaar hebben. Ook Arend lijdt aan die psychologische inconsistentie. Af en toe probeert Brijs de personages wat meer inhoud te geven, maar het lukt hem nooit ze boven het cliché uit te tillen.
Psychologisch weet Arend ook meer algemeen niet goed welke weg te kiezen. Enerzijds handelen Arend en zijn moeder alsof ze sprookjesfiguren zijn, en is een normale psychologische verklaring van hun handelen van geen tel. Arends absolute verlangen om te kunnen vliegen is bijvoorbeeld zoiets dat onze realiteit overstijgt. Anderzijds heeft Brijs toch een gewone psychologische roman willen schrijven, en probeert hij zijn personages psychologisch te laten kloppen. Brijs belandt dan in te geforceerde verklaringen voor gedragingen. De haat van Arends moeder tegenover haar zoon wordt bijvoorbeeld tot in den treure geduid door het trauma van haar verkrachting. Maar die verkrachting is te weinig uitgewerkt en te weinig in het verhaal geïntegreerd.
Naar het einde van Arend komt de (groot)vaderfiguur een beetje plompverloren weer op de proppen. Hij ligt op sterven en wil zijn kleinzoon zien. In een bombastisch parallel opgezette scène doodt Arend in de volière van zijn grootvader per vergissing een vogel, terwijl binnenshuis de grootvader zijn laatste adem uitblaast. Dergelijke driestuiversymboliek maakt het verhaal loodzwaar zonder dat daar veel thematische complexiteit tegenover staat.
Arend ruikt vaak naar een psychologische probleemroman, maar de trauma's zijn te karikaturaal om zich in die richting te kunnen ontwikkelen. Arend wil ook een teder kinderverhaal zijn, en iets zeggen over de eenzaamheid van mensen. Het is een roman over onze onmacht om te communiceren over gevoelens, en om angsten toe te geven en te plaatsen in ons bestaan. Maar dat wordt allemaal hoogstens eventjes aangeraakt. Brijs heeft zijn verhaal veel te duidelijk opgebouwd vanuit de kinderpsychologie van zijn hoofdfiguur. Die beperkte opzet van het verhaal, met ook een veel te beperkt aantal personages, staat hem niet toe om de wereld anders te bekijken dan vanuit de ogen van een driejarige. Maar even vaak heb ik het gevoel dat het beperkte perspectief van Arend als excuus dient omdat er inhoudelijk niet meer inzat. Ook als het eens even vanuit een ander perspectief bekeken wordt, treedt het verhaal niet buiten het simplisme. Zo komt een vervangvader tijdens het observeren van zijn nieuwe zoon tot de erg goedkope conclusie: ,,(Arends) neurotische gedrag deed Hans onwillekeurig denken aan een in het wild opgegroeid dier dat al veel te lang in een kooi gevangen zat.'' Dat gemakkelijke beeld van een gekooid dier is exemplarisch voor de beperkte taalkracht. In het verlengde daarvan: Brijs heeft ook veel vaart uit zijn verhaal genomen door stapelzinnen te bouwen. Tussen hoofdletter en punt stopt hij alles waarvoor een andere schrijver een hele paragraaf nodig heeft. Hij maakt overvloedig gebruik van bijzinnen: ,,Het knisperende geluid dat zijn luier daarbij maakte, bracht hem totaal in vervoering en zonder dat hij het besefte ontsnapte er een stroompje speeksel uit zijn mond, dat verder rolde over zijn kin en op zijn moeders lichaam belandde, dat voor hem op dat ogenblik gekrompen was tot die ene knoop.'' Zeker in het eerste deel van Arend zijn dergelijke loodzware, krampachtige constructies veeleer regel dan uitzondering. Waarom zo ingewikkeld en vermoeiend? Waarom moeten die beelden zo zwaar zijn en op het randje van het voorstelbare balanceren? Wat moet ik me voorstellen bij: ,,Zijn ogen werden groot en richtten zich als zonnebloemen naar het licht boven zich, dat in zijn achtergebleven tranen zo helder werd weerkaatst dat het leek of de donkerbruine irissen in brand stonden.'' Er staat hier in vorm en inhoud geen rem op het pathos. Arend is een roman zoals zijn hoofdpersonage: vol goede wil, maar met te korte beentjes.
Frank Hellemans
2/ei/17 m
NOOIT ERG GENOEG DRIE STATIES ONELINERS EN WISECRACKS
CULTUUR - BOEKEN
Hoe omgaan met de pijn van het zijn? Arnon Grunberg laat zijn personages zoveel mogelijk kunstige vluchtroutes ensceneren om aan zichzelf te ontsnappen. Maar uiteindelijk houdt de pijn nooit op en blijft er een fundamenteel gemis knagen. In zijn nieuwste roman Fantoompijn wordt al van in de titel duidelijk gezinspeeld op het menselijk tekort. Grunbergs personages zijn voortdurend op zoek naar nieuwe levensvormen om de pijn van de eenzaamheid te verdoven. Maar ten slotte lopen de uitbraakpogingen, hoe acrobatisch ook, af met een sisser: 'Publiek, acteur, decorontwerper, schrijver, belichter, souffleur, brandweerman, cameraman, grimeur, kaartjesverkoper. Deze eenzaamheid was mijn kunstwerk; jammer dat niemand het kon zien, het was zo mooi.' Zo verzucht Robert Mehlman op het einde van zijn avontuurlijke schrijversleven dat hem roem heeft gebracht na een onverwachte bestseller over de Pools-joodse keuken.
De Vlaming Stefan Brijs is één jaar ouder dan zijn Nederlandse tegenvoeter. Als prille dertiger is hij ondertussen aan zijn tweede
roman toe. Met Arend schreef hij een naturalistische studie van een mislukt kinderleven dat tevergeefs probeert de dagelijkse miserie te ontstijgen. Brijs had in De verwording (1997), zijn eerste roman, al een boontje voor de zwarte romantiek van het bestaan. Zijn protagonist verstrikte zich er in morbide fantasieën over de diabolische aantrekkingskracht van de vrouw-heks. Met
Kruistochten (1998) timmerde Brijs een hommage in elkaar aan het gekwelde leven van schrijvers als Maurice Gilliams, Gustaaf Vermeersch en Karel van de Woestijne. In een vaak nogal pathetisch ronkende stijl die doet denken aan de kerkhofromantiek van de negentiende eeuw bezoekt hij de in verval geraakte grafmonumenten van zijn idolen. Toen hij zich in het leven van Karel van de Woestijne vastbeet, kreeg hij het idee voor een roman over een zwaarmoedige jongen die al van in de moederschoot zichzelf met de navelstreng wil wurgen.
Brijs gaf aan zijn baby Arend de buitenmaatse proporties van Van de Woestijne junior: meer dan 6 kilo zwaar en 71 cm lang. Als Arend een half jaar oud is, weegt hij reeds meer dan het dubbele. Na één jaar sleept hij een last mee van 18 kg en 400 gram. Je zou van minder beginnen te huilen.
Maar het drama begon al lang voor de geboorte. Als vijftienjarige werd Arends moeder verkracht door haar vader. Wanneer
ze later een kind wil, droomt ze van een dochter. Na kunstmatige inseminatie bevalt ze van een jongen die haar in alles herinnert aan de vervloekte vaderfiguur en diens incestueus gedrag. In zijn kruistochten langs Vlaanderens verwaarloosde schrijversgraven, had Brijs het herhaaldelijk over eren dat rijmt op creperen. Maar Brijs heeft blijkbaar iets met creperen tout court. Het kan nooit erg genoeg zijn. Brijs bevestigt: 'Het leven is vaak wreed. Echt geluk bestaat trouwens niet, er zijn alleen gelukkige momenten. Ik heb een fascinatie voor het vreemde én voor het lijden. Er zijn moeders die hun kinderen verwaarlozen of mee de dood in sleuren. Tegelijk heb ik ook een enorm medelijden met de slachtoffers, zoals hier met Arend. Ik heb zelf ook anderhalf jaar erg afgezien na mijn scheiding. Ik weet dus wat lijden betekent en vandaar allicht mijn sympathie voor mensen die het moeilijk hebben. Arend wou niet geboren worden en heeft al van in de moederschoot een voorgevoel dat zijn leven een hel zal zijn. In de wetenschappelijke literatuur is er de laatste jaren heel wat te doen geweest omtrent depressieve kleuters. Driejarigen
zonderen zich soms af en maken sombere tekeningen vol zwarte kleuren. Ik heb die wetenschappelijk bewezen trauma's aangescherpt door Arend al van in de baarmoeder te laten beseffen dat hij geboren is voor het ongeluk. Als je muziek kunt horen in de moederschoot, kan je ook reeds gevoelens hebben. Vandaar was het maar een kleine stap om de foetus die Arend is, te laten voorvoelen dat hij voorbeschikt is tot een leven vol kommer en kwel.'
Brijs is momenteel halftijds studiemeester-opvoeder. Vanaf volgend jaar wil hij voltijds schrijver worden. Zijn opleiding als
onderwijzer en zijn huidige job hebben hem wel vaker in contact gebracht met depressieve jongeren. Brijs geeft ook toe dat hij zelf een huilbaby is geweest: 'Mijn moeder heeft me op een gegeven moment over het balkon gehouden omdat ik maar bleef blèren. Ik heb nogal wat afgeweend die eerste twee jaren van mijn leven. Toen ik het zelf moeilijk had nadat mijn vrouw me had verlaten, heb ik me ook wel eens afgevraagd of ik daarom als baby reeds zoveel gehuild had. Wist ik toen misschien reeds dat ik het later zo hard te verduren zou krijgen? Die idee van voorbestemming heeft me voortdurend beziggehouden. Sommige kinderen weten van jongs af aan dat ze geen groot geluk zullen beleven.
Zo ken ik op school een jongen van dertien die bij elke speeltijd onder een boom gaat staan en naar beneden staart. Hij vermijdt elk oogcontact. Je kunt er geen gesprek mee voeren. Zijn zusje is verongelukt toen hij acht was en zijn mama is gestorven toen hij
negen was. Dat heeft die jongen getraumatiseerd. Ik heb al tieners gehad die bij mij op school kwamen met verhalen over incest of zelfmoord.'
Brijs' schrijfstijl heeft iets anachronistisch. Zoals het meer dan een eeuw geleden al in de romans van Cyriel Buysse (De biezenstekker) of Reimond Stijns (Hard labeur) stond, zo onontkoombaar gaat Arend zijn noodlot tegemoet. Maar Brijs weet zeker in de eerste honderd bladzijden zeer overtuigend de leefwereld van een halfjarige peuter vanuit diens perspectief te beschrijven. Daarmee realiseerde Brijs een literaire krachttoer die er mag zijn: 'Ik heb me uitvoerig gedocumenteerd over de groeicyclus van baby tot peuter. Ik heb boeken doorploegd waarin de finesses van de keizersnede worden uitgelegd. Vanuit mijn studie als onderwijzer heb ik natuurlijk ook heel wat ervaring met jongeren van zes tot twaalf maar niet direct met kleuters. Daarom ben ik kleuterklassen gaan observeren waar ik effectief Arendjes bezig heb gezien. Niet zozeer fysiek maar qua mentaliteit. Ik heb er driejarigen ontmoet die van 's morgens tot 's avonds met hun hoofd op de bank lagen of in een hoekje vegeteerden. Je kon er zo de secretaresses, de managers en de zelfmoordkandidaten uithalen. Ik heb me ook letterlijk proberen in te leven in de wereld van peuters door over de grond te kruipen en door de dingen te doen die de halfjarige Arend in de roman doet. Hoe probeer je je omhoog te wrikken aan een stok als je amper enkele maanden oud bent? Ik heb het allemaal voorgespeeld voordat ik het op papier zette.'
Brijs licht drie staties uit het leven van Arend. Na het perspectief van de halfjarige kleuter hanteert Brijs het vertelstandpunt van een drie- en zesjarig kind. Net wanneer Arend een goedmoedige surrogaatvader heeft gevonden, laat Brijs Arend op de grond neersmakken. Had hij zijn jonge Dedalus geen beter lot kunnen toedichten? 'Op het moment dat de zesjarige Arend de dood invliegt, betekent dat voor hem een happy end, want daardoor wordt hem heel wat lijden bespaard. Het hangt ervan af hoe je die finale daad van Arend bekijkt: is het een bevrijding of een zoveelste teleurstelling? Dat is aan de lezer om uit te maken. Je leest heel wat tussen de regels.
Ik heb bewust niet te veel psychologische en filosofische nuances willen aanbrengen. Je wordt nu onmiddellijk 'binnengesmeten' in de personages. Je kunt die verder zelf invullen en vergelijken met personen in je eigen leven. Iedereen kent toch een kind als Arend! Iedereen heeft weet van harteloze moeders, zoals die van Arend. Ik zie ze soms op school als ze het rapport van kindlief komen ophalen en hun kind dan liefdeloos de mantel uitvegen.'
Wanneer de meeste romanciers pas beginnen, stopt het dus reeds bij Brijs. Zes jaar Arend was voor hem genoeg, ook om de spankracht van de roman intact te houden: 'Mijn vader zag een vervolg op de roman wel zitten. Misschien is hij alleen maar zwaar gevallen, suggereerde mijn vader, en krabbelt hij in je volgende roman weer recht? Maar zolang wou ik Arend niet meenemen. Ik hou trouwens niet van een Amerikaans, 'optimistisch' slot. Het zou toch al te melig zijn geweest indien ik van Arend nog een verantwoorde burger had gemaakt? Ik voel meer voor Europese, 'dramatische' slotscènes, zoals in de film Seven. Ik wou in de finale scène alle verhaallijnen laten samenlopen. Het slot moet ontroerend zijn. Ik heb van verschillende lezeressen trouwens gehoord dat ze hebben moeten huilen na de slotbladzijden of dat ze na het lezen van mijn boek hun kinderen extra hebben geknuffeld. Is dat geen zalig compliment?'
Brijs moet niets weten van postmodernistische spelletjes of van geëngageerde romans vol actuele toespelingen. Hij is een pedagoog van de oude school die met ijzeren consequentie zijn hoofdpersonage de kelk tot op de bodem laat ledigen: 'Er wordt te weinig vanuit de verbeelding geschreven. Elke Vlaamse schrijver wil plots een seismograaf zijn van deze tijd, zoals dat zo mooi heet. Ik heb geen zin om weer eens over de collaboratie, de oorlog, het vorstenhuis of Dutroux te vertellen. Ik wil vanuit de fantasie schrijven over thema's die algemeen menselijk zijn. De setting van mijn romans is universeel en het verhaal kan zich overal ter wereld afspelen. Dat kun je niet zeggen van het werk van Tom Lanoye, Jeroen Olyslaegers of Erwin Mortier. Hun boeken zijn typisch Vlaams en stellen bijgevolg weinig voor in het buitenland. Ik laat mijn personages bewust geen Vlaams spreken, want daar heeft de Nederlandse lezer toch geen boodschap aan? De lezer moet zonder voorkennis een roman kunnen induiken. Anders is er toch geen plezier meer aan?'
Terwijl Brijs rondjes loopt voor een volgende roman over klonen en genetica die binnen drie jaar klaar moet zijn, schudt Grunberg elk jaar wel iets uit de mouw. Sinds zijn debuut Blauwe maandagen (1994) publiceerde hij verschillende lichtvoetige varianten op hetzelfde thema: de mens is Gods mopje. Als er iemand geinig over de absurde tragikomedie van het leven weet te vertellen, dan is het Grunberg. Van de roman Figuranten (1997) tot de essaybundel De troost van de slapstick (1998), van de novelle De heilige Antonio (1998) of de poëziecyclus Liefde is business (1999) tot filmscenario's, toneelstukken en columns: Grunberg ontpopte zich tot de beste literaire clown uit de Nederlandstalige literatuur sinds Gerard van het Reve.
En zoals dat bij clowns gaat, begint - en eindigt - alles bij de verschrikkelijke pijn van het zijn die tijdens de voorstelling zoveel
mogelijk wordt bestreden met fijnzinnige oneliners en wisecracks. In die zin is het wereldbeeld van Brijs en Grunberg identiek. Iedereen zit opgesloten in de kerker van zijn eigen lichaam en fantasma's. En uiteraard probeert Elcerlyc met zijn ketenen te rammelen en gezichten te trekken om zijn lot te vergeten. Grunberg is geen ethicus, zoals Brijs, die leven en lijden voor honderd procent ernstig neemt. Grunberg zweert bij de tegengestelde, esthetiserende strategie. Waarom je blind staren op datgene wat er al is? Je kunt maar beter doen alsof je in het leven de opperste regisseur bent en niet het ultieme slachtoffer.
Grunberg belichaamt de esthetica van de verleiding en Grunbergs personages sloven zich uit in een parade van zelfbegoochelingen om het mooist. In Fantoompijn vertelt de zoon Harpo hoe zijn vader Robert Mehlman tevergeefs aan een meesterwerk zwoegde terwijl hij ondertussen de hele kluit, inclusief zichzelf, belazerde. Of toch niet helemaal, want door een weduwe op te lichten kwam hij aan een Pools-joods kookboek dat zowaar een bestseller werd maar ook zijn neergang inluidde. De dandyeske verleidingskunsten die sporadisch tot euforische momenten van vervulling leiden, zijn uiteindelijk zeepbellen die uit elkaar barsten.
Wat overblijft, is een onverklaarbaar gemis, fantoompijn: 'Ik wist niet eens wie ik miste, miste ik de sprookjesprinses, miste ik
Rebecca, miste ik Evelyn? (...) Ik wist alleen dat ik miste. (...) Het zou alleen meer worden, tot het als een soort mist om me heen zou hangen, een ondoordringbare mist. En als ik dan in die nevel over straat liep op weg naar de sigarenboer, zouden kinderen aan hun ouders vragen: "Er liep net een wolk voorbij, hoe kan dat?"'
Hoe verschillend Brijs en Grunberg het leven benaderen, zo gelijksoortig is hun strijd. Wie de ernst van Brijs niet kan appreciëren, komt aan zijn trekken bij Grunberg. Wie genoeg heeft van de grapjes van Grunberg, die kan afkicken bij Brijs. Maar wie je ook
leest, ten slotte verlossen de hoofdpersonages zichzelf door een drastische daad te stellen. Ze verliezen de trappers en worden
weggezogen in een zwart gat. Brijs laat Arend het finale geluk én ongeluk meemaken. Grunberg doet zijn antihelden met hun leven
goochelen tot ze letterlijk gek gegoocheld zijn, want zo vrolijk zijn Gods mopjes blijkbaar nu ook weer niet: 'Hier hoefde je voor niemand meer te bestaan, eindelijk verlost van die onmogelijke opdracht. Hier bestond je alleen voor het Museum van de Eenzaamheid. Ik was de suppoost, ik scheurde de kaartjes, en ik deed de rondleidingen.'
31/12/2000
Arend had nooit mogen geboren worden. Alleen al de manier waarop en de reden waarom hij verwekt wordt, laten vermoeden dat het moet mislopen. Arend wilde ook niet op de wereld komen, maar het ongeboren kind heeft niets in de pap te brokken en moet zich onderwerpen aan de wetten van de natuur. Arend is een bijzonder kind, althans de verteller zorgt ervoor dat hij reeds als embryo een eigen willetje heeft en uit pure balorigheid jegens de vrouw die besloten heeft een kind te baren, gaat hij zich verzetten en haar ongemak en pijn bezorgen. Als boreling is hij reusachtig en de moeder, die altijd een meisjeslichaam heeft gehad, is door de zwangerschap zo uitgedijd dat ze ook na de bevalling wanstaltige proporties blijft behouden. En Arend heeft maar één verweer, het universele verweer van de hulpeloze baby: huilen. Zijn gehuil drijft de moeder tot wanhoop en spoedig beseft ze dat haar beslissing een kind te nemen, misschien niet zo doordacht was als ze vermoed had. Arend wordt een ongewenst kind en krijgt van zijn moeder geen affectie, noch hulp bij het opgroeien. Ondanks het weinig opwekkende gegeven -- Arend is en blijft in de eerste plaats het slachtoffer van kinderverwaarlozing en -mishandeling -- wordt de lectuur van deze roman toch ongemeen boeiend door de vertelstijl die Stefan Brijs hanteert. Hoewel Arend een hijverhaal is, blijft de visie van de verteller vooral beperkt tot Arend zelf, zonder in naïviteit te vervallen. De verteltoon lijkt afstandelijk, een beetje onderkoeld en dat zorgt ervoor dat zelfs de schrijnendste situaties nog een zekere lichtvoetigheid krijgen. Dat is maar best, want opbeurend is het verhaal niet: ook op school wordt Arend het mikpunt van spot omwille van zijn enorme lichaam en zijn beperkte vermogens. Zijn grote betrachting is te leren vliegen -- hoe kan het anders met zo'n naam -- maar wij weten allen hoe ijdel die droom is. Hij verzamelt veren, om ooit als Icarus zijn eigen vleugels te kunnen maken, maar na ingrijpen van de moeder belanden de veren bij het huisvuil. De enige die Arend een beetje kan helpen is de bovenbuurman, die medelijden heeft met het kind, maar die vriendschap wordt ook door de moeder gefnuikt. Vliegen zal uiteindelijk de bevrijding voor Arend betekenen, al luidt het moment waarop hij zijn vleugels letterlijk uitslaat, zijn doodsmak in. Voor iemand die niet wilde leven, moet de dood wel een bevrijding betekenen. Arend behoort volgens mij tot het beste wat in de laatste jaren op de Vlaamse boekenmarkt is verschenen. [Luk De Geyter]
Dr. Theo Hoogbergen
Roman in drie afdelingen: Uitkomen - Uitgroeien - Uitvliegen, onderverdeeld in talrijke hoofdstukjes, over het jongetje Arend dat al voor zijn geboorte monsterlijk groot en vet is en eigenlijk niet wil leven maar naar de dood verlangt. Zijn moeder sluit hem uit pure onmacht op, overlaadt hem met verwijten, waarop de baby, de peuter en de scholier alleen met hardnekkig huilen en schreeuwen reageert. Wanneer buurman, peuterjuf en tante even aandacht aan hem schenken, slagen zij er soms in toegang te krijgen tot zijn autistische wereld. Maar omgeving, thuis en school zijn evenzovele oorden van geestelijke verwaarlozing, waar verwijten, pesterijen en gesar voortdurend aan de orde zijn. Arend wil aan dit gruwelijke leven ontsnappen en toont zich geobsedeerd door vogels. Aan een verzameling bizarre vleugels klampt hij zich wanhopig vast. De auteur kiest voor een volwassen perspectief, van waaruit de jongen zichzelf beschouwt en op die wijze enigszins kan bevroeden wat zijn eigen gestalte aan agressie oproept. Een bizar onderwerp in een meeslepende, voor een breed publiek toegankelijke stijl beschreven. De Vlaamse auteur (1969) brak door met de latere roman 'De engelenmaker' (Gouden Uil 2006).
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.