Bezonken rood
Jeroen Brouwers
3 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Atlas Contact, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : Kast 10-13 BROU |
2 items aanwezig |
Uitgeverij Atlas Contact, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : Kast 10-13 BROU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Atlas Contact, 2020 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BROU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Atlas Contact, 2020 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BROU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Atlas Contact, 2020 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BROU |
Christophe Vekeman
ru/eb/07 f
Om en bij de tachtig is hij, E. Busken, net als Jeroen Brouwers zelf dus, die - om maar meteen met de deur in huis te vallen, want ik kan het niet langer voor mij houden - met Cliënt E. Busken een godswonderlijk boek heeft geschreven: een roman die de gebeurtenisloze totstilstandkoming van een zich doof houdend ik-personage behandelt, en waarin geen spoor van een intrige valt te bekennen, maar die zich niettemin laat lezen met de vaart waarmee een racekar zonder remmen de steilst denkbare bergtop afgesuisd komt.
Anders dan Brouwers is E. Busken er zeer slecht aan toe. Veroordeeld tot een rolstoel, moet zijn onbeheersbaar alle kanten tegelijk uit schokkende lijf daarbovenop door middel van verschillende riemen in bedwang gegespt blijven. Zo mogelijk nog erger is het feit dat hij het Madeleine geheten zorgcentrum dat hem na een ongelukkige val in zijn eenzame woning door de wereld is opgedrongen ervaart als niets beters dan een 'gevangenishotel'. Omschrijvingen van zichzelf en zijn omgeving als 'deze vrijheidberovende firma', 'dierentuinbestuur', 'mijn cel' en 'gedetineerde' zeggen het al: dit 'oord waar ik wederrechtelijk in hechtenis wordt gehouden' verschilt wezenlijk in niets van het jappenkamp, de kostschool, de lift, de kraamkliniek, het klooster en andere klemvaste wurglocaties waarvan het in Brouwers' werk wemelt. Maar de naam 'Madeleine' is uiteraard niet toevallig gekozen: fysiek dubbel en dwars gevangen of niet, Busken heeft nog geen kruimel van een spritskoekie ('moet korrelig bros zijn tussen de tanden, dat houd ik te vuur en te zwaard vol') nodig om de geest te laten waaien op een wijze waar Proust een punt aan kan zuigen. En dat is ook precies wat er gebeurt in deze stormachtige roman die, windstil aan gebeurtenissen als hij zijn mag, als een mallemolen van meeslepende gedachten, associaties, herinneringen, schijnherinneringen en - dixit Busken - 'taalcarnaval' kan worden omschreven.
Bries in de bovenkamer
Er staat, jawel, een erg grillige bries in Buskens bovenkamer, een vertrek dat bijgevolg in eenzelfde complete overhoopstaat dreigt te raken als de van muizen vergeven en met boeken volgestouwde woonst die niet langer de zijne is. De mist waaruit elk hoofdstuk, telkens aanvattend met een beletselteken, komt opgedoemd, is stilaan bezig ook in zijn gedachtewoud te hangen, wat een uiterst onbetrouwbare verteller van hem maakt, wiens voormalige professie blijkt te variëren van - onder meer - 'hersenchirurg' over 'polair meteoroloog' tot 'hoogleraar cybernetica' en kunstschilder. Of is hij toch uitsluitend een te hooi en te gras aan de kost komende kantoorslaaf annex ijverige maar succesloze amateurauteur geweest? Reken daarbij dat hij beweert tot zijn vele vrienden - opnieuw onder meer - Freud, Jung, Rorschach, Mondriaan, Mulisch, koningin Beatrix en vijf opeenvolgende pausen te mogen rekenen, en uiteindelijk komt er slechts één ding vast te staan: met het zelfbeeld en opscheppingsvermogen van vuilepampersdrager E. Busken is alles prima in orde.
Maar schrijven kan hij, en dat weet hij, ondanks het feit dat woorden hem 'als parelkralen die van een snoer glijden' een na een beginnen 'te ontvallen wegens vergetelijkheid', zelf natuurlijk ook wel: 'In gedachten vijftig jaar jonger rijs ik op uit de door leeuwenpootjes geschraagde porseleinen badkuip, waarin zij, mijn vurig beminde, onder de gouden kranen in het roze schuim blijft liggen, met een verrukte glimlach nahijgend van wat ik haar in het water heb mogen bezorgen, te weten een orgasme waarbij ik, gromde ze, haar keel moest dichtknijpen en ik met mijn duimen de adem en het geluid uit haar weke hals drukte, mijn penis van staal voorwaarts en voorwaarts stampend in de warmte van haar ingewand, warmer dan het badwater, dat door ons gespartel in brede golven over de rand sloeg. Een mooie volzin is nooit weg.' Een mooi neologisme ook niet, trouwens, zoals - ditmaal onder véél meer - 'ivoorblote armen', 'biljartstrakke gazons', 'nicotinesprieten', 'voetstempels' en 'zitgleuf' mogen aantonen.
Taalglorie
En toch, dus, de schemer daalt, om een vroegere Brouwerstitel te lenen, en zelfs de naam van zijn bloedeigen, al dan niet jaren geleden geëmigreerde dochter ('Ik een dochter?') laat zich door Buskens onverdroten raden maar niet vinden. Zelfs waar zijn eigen E. voor staat, is in de loop van de tijd een mysterie geworden. 'Ik heb dan ook geen naam. Heb ik wel een naam, dan mag hij worden vergeten', schreef Brouwers in zijn roman Zonsopgangen boven zee in 1977, en dat is exact wat E. Busken overkomt, nu, 'aan het eind van de ellende die leven heet'. Er vallen, als altijd bij Brouwers, heel wat parallellen te trekken met vroeger werk. De 'stem van houten planken' van de voorts 'weemakend' aantrekkelijke verpleegster Moniek doet in het kader van de altijd onvolkomen, steevast onwerkelijke schoonheid denken aan de plots ontwaarde zwarte randen onder de nagels van 'Het volmaakt-mooie' treinmeisje uit Zonder trommels en trompetten (1973), terwijl de kennelijk Indische kindertijd van Busken refereert aan autobiografische romans als De zondvloed en het binnenkort heruitgegeven Bezonken rood.
Maar het meest kenmerkende thema van deze roman en van ál het werk van Brouwers, is bij uitstek de taal zelf, taal die hier als grote overwinnaar uit de bus komt, taal die glorievol Buskens verval trefzeker in de schaduw weet te stellen, juist door alle details ervan scherp te belichten. Het is dat, louter dat, waaruit wij, net als hij, bestaan: taal, niets dan taal. In die zin is dit nieuwe hoogtepunt in Brouwers' oeuvre, misantropisch van aard als het zijn mag, een onnavolgbare ode aan ons allemaal.
Atlas Contact, 264 blz., 21,99 € (e-boek 12,99 €).
Sam De Wilde
ru/eb/11 f
JEROEN BROUWERS Cliënt E. Busken
‘Als ik voel dat het niet meer gaat, hou ik ermee op,’ zei Jeroen Brouwers anderhalf jaar geleden in Humo. Hij had al te veel door hem bewonderde schrijvers zien eindigen met inferieure boeken. Op 30 april wordt Brouwers 80, een leeftijd waarop je elke nieuwe roman veiligheidshalve meteen ook aankondigt als je laatste. Dat deed hij in 2014 al bij de verschijning van zijn onthutsende kostschoolroman ‘Het hout’, en dat doet hij nu opnieuw met ‘Cliënt E. Busken’, zijn vertelling over een verzorgingstehuis. Uit die nieuwe aanvulling op de reeds rijk gevulde Brouwersbibliotheek mag meteen blijken dat ‘het’ nog ‘gaat’. Meer nog, het loopt en stroomt en neigt naar ‘volle volte, het volste overvolle onverzadigbare uit zijn voegen barstende buiten zijn beddingen brekende overstromende met voeten tredende overschreeuwende overspannene’. Wie dacht dat Brouwers zich laat in zijn leven nog snel zou bekeren tot het soort karige proza waar zoveel van zijn landgenoten in uitblinken, mag die gedachte bij het oud papier zetten. Ze zal daar mooi staan naast de uitgebeende boeken van zijn minder getalenteerde vakgenoten. Met een verhaal over een knorrende oude knar die zeer tegen zijn zin een product – excuus: cliënt – van de hedendaagse verzorgingsindustrie wordt, lijkt de auteur van ‘Bezonken rood’ en ‘Geheime kamers’ zich comfortabel te nestelen in de slipstream van vrolijk bestsellervertier als ‘De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween’ of ‘Pogingen iets van het leven te maken: Het geheime dagboek van Hendrik Groen, 83Œ jaar’. Maar in tegenstelling tot zijn collega’s Jonas Jonasson en Peter de Smet schrijft Brouwers hoegenaamd geen feelgoodliteratuur. Zijn afdaling in de steeds troebeler wordende geest van een ‘bevende bejaarde’ is een tegen de zorgsector gerichte aanklacht die dienstdoet als excuus om Brouwers’ stilistische bravoure te etaleren. De met evenveel venijn als humor strooiende schrijver vindt in de gesloten gedachtewereld van de megalomane fantast E. Busken niet alleen zure oprispingen over genderneutraliteit, een flinke scheut moederhaat en de laatste restanten van een gezonde seksuele appetijt, maar ook uiterst vruchtbare grond voor zijn virtuoze taalgebruik. Aan De Morgen vertelde de man die in 2007 de Prijs der Nederlandse Letteren weigerde omdat hij het bijbehorende geldbedrag van 16.000 euro wat minnetjes vond, dat hij niet meer wilde doen dan via ‘ingevinkjes’ en ‘associatietjes’ reconstrueren hoe in ons brein de ene gedachte voortdurend de andere inhaalt en hoe ‘het er in het menselijke hoofd nu eenmaal aan toegaat’. Dat lijkt verdacht veel op het literaire project van modernisten als James Joyce en Virginia Woolf, en het is met hun stream of consciousness-techniek dat Brouwers in het belezen maar benevelde hoofd van zijn personage duikt. Het levert gruwelijk mooie passages over aftakeling en herinnering op, met ‘volzinnen als onvermoeibare langeafstandslopers’, maar af en toe wordt de bewustzijnsstroom iets te makkelijk ingezet als een manier om de hapering in de hink-stap-sprongen van Buskens bedenkingen te illustreren. Op die momenten wordt de mooiste erfenis van het literaire modernisme eventjes niets meer dan een technisch hulpmiddeltje om de wankele mentale toestand van een personage weer te geven, maar wanneer Brouwers echt op dreef is en zijn verhaal loslaat om vrijuit met betekenissen en klanken te spelen, lees je een bevrijde schrijver die beseft dat hij enkel verantwoording hoeft af te leggen voor wat hij in zijn carrière met de Nederlandse taal heeft gedaan. Die heeft hij met ‘Cliënt E. Busken’ andermaal verruwd, verrijkt en verruimd.
R. Fritz
De roman bestaat uit de monologue intérieur van een zieke bejaarde man, E. Busken, die in een zorginstelling hulpeloos zit vastgegespt in een rolstoel. Busken ergert zich aan de infantiele behandeling door het zorgpersoneel, de arrogante houding van de artsen, de alom gebezigde eufemismen, en het domme en irritante gedrag van zijn medebewoners. Daarom heeft hij besloten voortaan te zwijgen. Maar in zijn hoofd formuleert hij de prachtigste volzinnen. Gefoeter op personeel en medebewoners wordt afgewisseld met herinneringen aan de tijd dat hij nog vol in het leven stond, zijn vroege jeugd in Nederlands-Indië, en zijn verfoeide moeder. En ondanks hevige bevingen, schrijft hij op faxrollen lange teksten in geheimschrift. Zijn enige vreugd in de dagelijkse sleur is roken. Maar ook op de rookplek zit het hem tegen. Zijn roken wordt bemoeilijkt door zijn bevingen, en medebewoners hebben het op zijn rookwaar voorzien. Het meest schrijnend zijn Buskens eenzaamheid en totale gebrek aan controle over het eigen leven. Busken wordt geleefd. Ook al zou hij praten, er is niemand die echt luistert. Een magistrale roman. Bekroond met de Libris Literatuur Prijs 2021.
Rob Schouten
rt/aa/14 m
Verhalen uit het verzorgingstehuis zijn 'ín', kijk maar naar het succes van Hendrik Groen. En onlangs verscheen van Erik Nieuwenhuizen 'Niemand vertelt je hier ooit wat', over een man die tegen zijn zin in een zorgcentrum zit. Jeroen Brouwers schreef een boek met hetzelfde uitgangspunt, 'Cliënt E. Busken'. Genoemde Busken zit doofstom en ongecoördineerd molenwiekend op de gesloten afdeling van Huize Madeleine, maar van binnen is hij nog volop in bedrijf, dat wil zeggen, ondanks zijn vermeende dementie borrelt en gist het nog in zijn hoofd. Het is daar een Jeroen Boschachtige bedoening (een tekening van Bosch siert het voorplat van dit boek), vol monstruositeiten, schrikwekkende gebeurtenissen, nachtmerrieachtige gedachten, boosheid en getier, een enkele keer afgewisseld met idyllische dromen.
Of het hier een natuurgetrouwe afbeelding van een gemiddeld dement en bejaard brein betreft, waag ik te betwijfelen, professor Scherder zal zich er niet in kunnen vinden, maar dat is ook Brouwers' bedoeling niet: hij wil geen realistisch of authentiek beeld scheppen maar fictie, verbeelding en dat alles in de meest woordenrijke, barokke zin van het woord. De demente bejaarde is slechts een aanleiding, voorwendsel zelfs, om een monument van taal op te richten. Aan lezers die hopen meer inzicht te krijgen in de demente geest heeft dit boek weinig te bieden.
Waren Brouwers' vroegere protagonisten nogal eens getraumatiseerde, het spoor bijster geraakte individuen die nog aan de maatschappij deelnamen, met E. Busken heeft hij denk ik het ideale personage van zijn proza geschapen: de asociale, woedende, in zichzelf voortrazende narcist, omringd door talloze demonen, maar zich megalomaan bewust van zijn eigen, al dan niet gefantaseerde belang. Deze figuur geeft Brouwers de gelegenheid om zich ongeremd te laten gaan. In 'Cliënt E. Busken' komt al zijn voorgaande proza samen, de woeste en gefrustreerde hoofdpersonen uit zijn vroegere romans, maar ook de mikpunten uit zijn literaire scheldkanonnades en polemieken.
In een cataract van walging, misprijzen en frustratie stromen 250 pagina's lang de woorden, associaties en beelden voort uit cliënt E. Busken. De ene keer tamelijk coherent maar dan weer van de hak op de tak, en in vliegende vaart, nooit staat die gedachtencarrousel stil. Al ziet de buitenwereld er niet meer van dat wat spasmen en stomme stilte, Busken zelf neemt alles wat er om hem heen gebeurt scherp waar, de verzorgers in hun uniseksuele pakjes, misschien zijn het wel transgenders, zijn mededementen onder wie Mieneke Kalckbrander, een afgedankte actrice die hem tegen zijn zin bemoedert, de begeerlijke verzorgster Moniek, de kwaadaardige psychologen en psychiaters, de verplegers die hem helpen plassen.
Zo gaat het toe in zijn zuur oprispende brein: "Wat denk jij wel wiewat je bent, gebutste mafklapper, en tegen wie je het hebt. Weet jij wel wie ik ben. Ik ga zelf over mijn welbevinden en daar heb jij met je lurpse ouwe gepenkop geen spleet mee te maken of iemand anders hier lazer op. Geen bijster sterkte tekst als weerwoord, reactie, uiting van mijn woede en aanvliegende paniek, terwijl ik toch een bezonken intellectueel en geestesaristocraat ben, een geletterde met een welhaast religieus taalbesef en een woordenvariëteit als een bloementuin, waarmee ik mijn gedachten adequaat en helder, tevens elegant, weet te formuleren, daar sta ik om bekend, maar mijn woordenkamer lag chaotisch overhoop."
Buskens verwarde maar welbespraakte geest is een goudmijn voor Brouwers. Je moet er wel voor in de stemming zijn want dit virtuoze proza is oorverdovend en doodvermoeiend, na een paar hoofdstukken moet je het steeds even wegleggen. Toch roept het behalve perplexe bevreemding ook wel herkenning op, wanneer je bijvoorbeeld de terugkerende obsessies van Busken in beeld krijgt, zijn voorkeur voor woorden van vier letters, een paar vervlogen Indische herinneringen, onzekerheid omtrent het bestaan van zijn vrouw en dochter, alsmede omtrent zijn vroegere werkzaamheden. Je voelt dat deze man geen houvast meer heeft, in totale verwarring verkeert maar nog steeds van binnen kolkt en kookt. Dat geeft Brouwers de gelegenheid wartaal van een hogere orde op te schrijven, in een écriture automatique 'ben ik bezig aan een mystiek, hoogst geheim manuscript, waartoe slechts ik ben uitverkoren het te vervaardigen, ik de uitverkorene'. In deze woorden van Busken hoort men de schrijver Brouwers zelf, niet dement en niet verward maar tot uitputtens toe creatief.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.