De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje
Peter Verhelst
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : VERH |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Enkel raadpleegbaar |
De Bezige Bij, 2021 |
WEFLA MAGAZIJN : ENKEL NA MAGAZIJNAANVRAAG : 8° - GEWONE FORMATEN VERH |
Paul Demets
i /un/19 j
Er was een tijd dat Peter Verhelst op een gratuite manier weggezet werd als een dichter en een auteur die zich louter met het esthetische en niet met het ethische bezighield. Alleen al zijn roman Tongkat (1999), over een stad die onherroepelijk uiteenvalt na het verdwijnen van de koning en het uitbreken van de revolutie, bewees het tegendeel. Verhelsts vorige bundel Zon (2019) liet zien hoe hij meer dan ooit op de huid van de maatschappij en haar leiders zit. In zijn nieuwste, 2050, kijkt hij vooruit naar een postapocalyptische tijd en onderzoekt hij hoe het zover kan komen.
'Ben je bang voor deze reis? -/ hij zal traag zijn en heet', lezen we in een van de eerste gedichten uit 2050. We kunnen maar beter gewaarschuwd zijn, want een plezierreisje is de lectuur van deze bundel niet. Maar daardoor is hij des te dwingender. We worden door Peter Verhelst in 81 gedichten meegenomen naar hoe onze planeet en onze samenleving er in de toekomst zouden kunnen uitzien. En dat is geen fraai beeld. Het ik en de ander zoeken elkaar in het begin van de bundel in hun lichamelijkheid op, maar de kwetsbaarheid wordt benadrukt, als een aankondiging van wat er aankomt. Symbiose is niet mogelijk.
Na de epidemie, de waarheid en de precisiebom ontstaat een postapocalyptisch landschap, veroorzaakt door een natuurramp: 'Uit het rood / wordt geperst,/ met de voeten naar voren,// omgeven door de brandende vlakte/ en een sprinkhanenzwerm,// uit de schuimende, rozige plas, met rimpelingen als huidplooien,// wordt daaruit tevoorschijn geperst/ de aardbevingsvrucht.
Een groot glas bier
De hoop op een betere toekomst lijkt voorbij: 'Waar vroeger de zee was./ De utopie.' En het leven voor de apocalyps leek nog zo eenvoudig: 'Toen het leven nog leek op een foto/ van een lachende man achter een groot glas bier.' Wat waren we zelfgenoegzaam, alleen maar uit op ons eigen plezier. En de problemen zagen we liever niet onder ogen, lijkt Verhelst te willen zeggen: 'Wat hadden we graag gehad dat wat onzichtbaar was/ onzichtbaar was gebleven'. We hoopten op van alles, maar het was te mooi om waar te zijn: 'De utopie/ en haar uitdovende kracht telkens wanneer ze dreigt/ werkelijkheid te worden.'
Verhelst lijkt ook te alluderen op de hoop die we koesterden dat de coronacrisis een catharsis zou vormen en ons naar een betere maatschappij zou brengen: 'De epidemie is de laserstraal die met uiterste precisie/ de vraag in de metalen plaat brandt:/ is de utopie dan toch mogelijk - de gouden stad/ waar je altijd van droomde.' Maar niets blijkt minder waar. Integendeel, we blijven gretig consumeren. Voor Verhelst heeft dit de basis gelegd van de dystopie die hij beschrijft: 'We hebben overvloed gekend zoals niemand eerder'. Hij beschrijft hoe we de leider kregen die we verdienden, een schreeuwende figuur in een blauw maatpak met donzig haar. Verhelst typeert het populisme, dat zweert bij het valse beeld dat er 'niets hoger bestaat dan het leven van onze gemeenschap'. Een gemeenschap die iedereen die er niet bij hoort, uitsluit, voor alle duidelijkheid. In een ander gedicht somt Verhelst de epitheta op die de absolute, ondemocratische leiders zich graag laten aanmeten. Het roept reminiscenties op aan de recente arrestatie van de Wit-Russische dissident Roman Protasevitsj, die gedwongen werd om in een interview te zeggen dat president Loekasjenko 'ballen van staal' heeft.
De lichamelijkheid, die altijd centraal staat in de poëzie van Peter Verhelst, wordt hier bedreigend en dwingend: 'Hun hoofd achterover tot tegen onze schouder, hun keel strak/ gespannen. Lik de tere oorschelp van de strakke, hete utopie.' Hij beschrijft ook hoe de mensen zich gedragen nadat de apocalyps zich voltrokken heeft: ze vertonen de behoefte om dingen te delen en een nood aan een verbindend ritueel. Want het is merkwaardig: ook in de postapocalyptische wereld die Verhelst schetst, komt het leven weer op gang. Er worden 'door gekiemde sporen zwamvlokken gevormd/ waaruit vruchtlichamen opschieten'. Als in een vraag om genade kiest Verhelst voor een mantra die aan het Kyrie in de katholieke mis doet denken, door de herhaling van 'ontferm u over ons'. Hier wordt echter geen God, maar een 'melkglazen kind', een 'witte schaduw' en een 'beest met twee ruggen' om verlossing gevraagd. Hier geen goddelijke openbaring na de vernietiging van de mensheid.
Verlustigen we ons in postapocalyptische fantasieën? In haar essay 'The imagination of disaster' (1965) schreef Susan Sontag: 'Sciencefictionfilms gaan niet over wetenschap. Ze gaan over rampen, een van de oudste thema's in de kunst. Er gaat niets boven de voldoening al die peperdure decors te zien instorten.' Maar de fictie is de werkelijkheid stilaan aan het inhalen, doordat de waarden van onze democratie in vraag gesteld worden door sommige autoritaire Europese leiders en door de klimaatopwarming. En in postapocalyptische literatuur wordt niet zozeer de nadruk gelegd op de ondergang, maar wordt de vraag gesteld hoe we na de ramp kunnen overleven en onze samenleving opnieuw kunnen organiseren. Het motto van de bundel '…niets blijft, niets gaat ten onder…' is hier toepasselijk. De cycli 'Adem in', 'Hou op met ademen', en 'Adem uit' geven het al aan: we zullen moeten proberen te overleven. In de verantwoording maakt Peter Verhelst trouwens duidelijk dat deze titels hem door een MRI-scan werden ingefluisterd. Het gaat om de zoektocht naar een nieuwe zijnsmodus. Niet evident, maar net daarom zo het lezen waard. Want wat kunnen we anders dan onze strikte individualiteit loslaten en ons overleveren aan de onzekerheid, in de hoop dat er zich nieuwe perspectieven zullen openen? In de laatste gedichten geeft Peter Verhelst ons van alles cadeau. Hij pleit ervoor dat we 'met de kop vooruit' op de hindernissen aflopen. Weliswaar met een veelbetekenende lach op het gezicht, want anders zou een bundel van Verhelst geen bundel van Verhelst zijn.
PETER VERHELST, 2050. De Bezige Bij, 136 blz., 22,99 €.
R.J. Blom
In de gedichtenbundel ‘2050’ zoekt de dichter Peter Verhelst naar nieuwe beelden. Hoe zal het leven er uitzien in het jaar 2050? Zo vraagt hij zich in de 81 gedichten af of er in dat nog verre jaar utopieën bestaan, dromen en illusies. Zijn er nog verwachtingen of zal dan alles gedigitaliseerd zijn? Van de lezer wordt wel verwacht dat die bereid is om over de woorden na te denken. Verhelst schrijft niet eenvoudig en de conclusie moet luiden dat de bundel vooral bedoeld is voor de ervaren poëzielezer. Een korte passage uit het gedicht ‘Nieuwe Bossen’: ‘De elektrostatische gevel / trekt de stofdeeltjes / uit de verontreinigde lucht. / Zo krijgt het gebouw een dikke vacht’. De gedichten ademen verlangen uit, weemoed naar vroegere tijden en zoekend, vooruitlopend op nieuwe tijden. De woorden vormen ingrijpende, diepe gevoelens, modern en toch bijna traditioneel. De dichter geeft zich in deze bundel bloot en toont zonder gêne zijn gevoelens, voortkomend uit angsten, verwachtingen en hoop op een betere toekomst. Een interessante, gevarieerde bundel voor poëzieliefhebbers.
Peter Verhelst
i /un/19 j
Hoop kende iedereen die wakker lag van de toekomst. Was de lockdown niet hét moment voor bezinning? Bood de stilstand niet alle ruimte om een nieuwe toekomst te ontwerpen? "De epidemie is de laserstraal die met uiterste precisie/ de vraag in de metalen plaat brandt:/ is de utopie dan toch mogelijk - de gouden stad/ waar je altijd van droomde."
Wie een paar passen vooruit wil denken, doet er verstandig aan poëzie binnen handbereik te hebben. Want een gedicht kan zijn als een glazen bol, waarin de dichter met de glans van zijn verbeelding werelden van straks weerspiegelt. Zoals dat gebeurt in de nieuwe Peter Verhelst, een - alweer - weergaloos vormgegeven bundel, die een blik in de toekomst werpt: 2050, ook bovenstaande regels zijn daaruit afkomstig.
Science fictie dus, deze poëzie, en toch ook niet. Want in de eerste afdelingen zit de Vlaamse Verhelst vooral huiveringwekkend dicht op de tijd. Woorden die met ferme streken op papier gezet zijn, tonen de wereld aan diggelen, door 'te veel te hard te snel', door oorlog, verkwisting, natuurrampen, epidemieën. Een mens die zich verlaten voelt, overal de vijand ziet, zich vastklampt aan complotideeën, maar bovenal 'nood/ aan een indrukwekkend, verbindend ritueel' heeft.
Vanaf de rokende puinhopen voert Verhelst toekomstverkenningen uit. Gedreven door 'de zoete illusie/ dat er ooit ergens uit een verhaal redding zal komen' schetst hij zijn mogelijkheden voor 2050. Of dat allemaal utopieën zijn, is de vraag. Leven we dan een klinisch leven waarin gevaar op afstand houden het devies is? 'Veiligheid is onze religie.' Of trekt de toekomstige mens zich ondergronds terug? Zijn er vernuftige oplossingen voor vervuiling, klimaatopwarming? Hoe fascinerend is niet het idee van gevels van huizen de viezigheid uit de lucht kunnen filteren, om die als 'dikke vacht' aan zich te hechten. Tegelijk: zo ver weg is de 'extreme intimiteit/ tussen lichaam en technologie' niet meer, net zomin als de 'cellulaire landbouw'. En ook de duurzame stad van de toekomst in Abu Dhabi, waar Verhelst over dicht, ligt al op de tekentafel.
Hoe mogelijk of onmogelijk de utopieën ook, hoe sprankelend of duister - 'Misschien is de laatste mens al geboren' -, 2050 bevat poëzie vol mededogen, die in een tijd van verharding zachtheid toelaat, en twijfel. Die, zoals in de schitterende slotcyclus, moed inblaast en verbeelding en kracht. 'Graag geef ik je armen om de wereld te vangen als die omvalt.'
Graag geef ik je armen om de wereld te vangen als die omvalt. Armen om
te omarmen wie moet worden vastgehouden (val) en om zelf omhelsd
te worden op sombere dagen (val!). En armen om jezelf te dragen, om
met jezelf in je armen op de eerste zwaluwen te wachten, zelfs als die niet
komen. Bloed dat door je aders ijlt, tot je op een dag of op een nacht weer,
zonder dat je het beseft dat je weer, dat diepe inademen, die glimlach,
dat uitrekken van armen en tenen, eindelijk weer, een zwaluw als een
beweeglijk vlammetje na een jarenlang donker.
Peter Verhelst, 2050. De Bezige Bij; 128 blz. € 22,99.
Janita Monna schrijft wekelijks over poëzie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.