Vingerafdrukken : gedichten
Herman De Coninck
3 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Volume | Plaats in de bib |
---|---|---|---|
Aanwezig |
De Morgen, 2006 |
|
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : DECO |
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1998 |
2 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : DECO |
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1998 |
1 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : DECO |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Volume | Plaats in de bib |
---|---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1998 |
2 |
VOLWASSENEN : POEZIE : DECO |
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1998 |
1 |
VOLWASSENEN : POEZIE : DECO |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, 2001 |
VOLWASSENEN : POEZIE : * 876 DECO |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, 2001 |
Woord Volwassenen Poezie : CONI |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : CONI |
Yves T'Sjoen
ob/kt/15 o
Herman de Coninck is een dichter die steevast verkeerd is gelezen. Zijn literaire kwaliteiten werden overschaduwd door zijn publieke optreden, door het beeld dat na zijn debuut De lenige liefde (1969) van hem ontstond, door de 'macht' die hij in de Vlaamse literatuur belichaamde. Voor sommigen was hij in zijn eentje de incarnatie van 'de' poëzie. Poëzie die al te vaak gezien werd als boodschappenmandje voor diepste zieleroerselen waarin nogal wat lezers zichzelf of anderen meenden te herkennen. Poëzie met een hoge aaibaarheidsfactor.
Althans, dat beweerde de Leuvense hoogleraar en poëziecriticus Hugo Brems vorig jaar in zijn opmerkelijk in memoriam voor Herman de Coninck, waarin hij peilde naar de dichter achter "de merknaam De Coninck". Tien jaar eerder had Brems er al voor gepleit "om zijn (De Conincks) gedichten opnieuw, met aandacht en los van al die voorgevormde meningen en verwachtingen, te gaan lezen. Om zo de echte, de ongrijpbare De Coninck te doen bestaan."
Dat precies Hugo Brems nu de wetenschappelijk verantwoorde, tweedelige leeseditie van De Conincks complete poëtische oeuvre heeft bezorgd is dus helemaal niet verrassend. Met De gedichten reikt Brems het lezerspubliek een prachtuitgave aan om ook die andere De Coninck te ontdekken. Hij beklemtoonde in de aangehaalde bijdrage dat de dichter zich, anders dan de meesten denken, vooral op de taal en niet op de directe ontboezeming gericht was, dat hij in feite een taaldichter was voor wie de persoonlijke dramatiek het woord zelf had voortgebracht. En dat categorieën als eenvoud, werkelijkheid, verstaanbaarheid en directheid niet primordiaal zijn in die dichtkunst.
Het gaat volgens Brems in De Conincks poëzie essentieel over verschil en gelijkenis tussen de poëtische werkelijkheid en de rauwe realiteit, met de taal als wapen tegen de onverschilligheid van de werkelijkheid en tegen de eenzaamheid. In de vergelijking zoekt de dichter, al is het maar voor de duur van een gedicht, naar de harmonische verbondenheid tussen de dingen en wordt hij vanzelfsprekend al even vaak geconfronteerd met het illusoire ervan.
Of zoals De Coninck zelf noteerde in zijn essaybundel De flaptekstlezer (1992): "Inhoud is (...) niet het allerbelangrijkste. Dat lijkt voor belangstellende buitenstaanders telkens weer een schokkende mededeling, maar als ik inhoud wil richt ik me tot de Bond Zonder Naam." En: "Betekenis is niet iets dat de dichter heeft voor hij eraan begint, iets dat hij gauw in een fles wil stoppen: dat lukt niet. Betekenis is iets dat hij uit zijn woorden laat groeien tot hij er zelf van staat te kijken."
Voor veel lezers is De Coninck echter een BZN-dichter, een nieuw-realist die het op een 'leuke', beschrijvende manier over autobiografisch geïnspireerde, alledaagse onderwerpen heeft. Daarom kon De lenige liefde uitgroeien tot een "cult-bundel", die in zeventien jaar tijd maar liefst tien drukken beleefde. Net door die makkelijke herkenbaarheid werden zijn vroege bundels zo vaak herdrukt en verzameld in het populaire Onbegonnen werk. Gedichten 1964-1982. Daarom ook zijn er tot vandaag meer dan 10.000 exemplaren van zijn laatste, postuum uitgegeven Vingerafdrukken van de Arbeiderspersen gerold. Ik vermoed met Hugo Brems dat daar in de eerste plaats een particuliere, voyeuristische aandacht voor de in doodsprentjes meest gebloemleesde dichter achter schuilt. Een neiging van vele occasionele poëzielezers die weleens 'literair ramptoerisme' is genoemd.
Overleden schrijvers die tijdens of na hun leven tot de literaire canon zijn gaan behoren, worden een beetje onsterfelijker gemaakt in een fraai gebonden, van stofomslag voorzien Verzameld werk, al dan niet met leeslint. Ze worden bijgezet in de Galerie der Groten - en vaak niet meer gelezen (want te duur, of misschien wel te volledig uitgegeven). Die megalomane edities, waarin soms verschillende versies van hetzelfde gedicht zijn opgenomen, worden weleens praalgraven genoemd, mausolea van de literatuur. Niet geheel ten onrechte.
Maar van deze uitgave kun je dat moeilijk volhouden. Beide delen van De gedichten presenteren die andere De Coninck die Brems zo graag wil introduceren. Voor het eerst kan in één enkel boek het langzame groeiproces van de dichter worden gevolgd aaan de hand van de her en der verzamelde teksten. We ontwaren in het prille jeugdwerk zonder veel moeite de kiemen van een taalvirtuoos dichter die om de verkeerde redenen zo snel zo veel succes oogstte. De trefzekere, creatieve taalkunst waar De Coninck in zijn bundels vaak blijk van gaf, en die steeds soberder werd in de loop van zijn schrijverschap, blijft in de eerste gedichten overigens nog te zeer beperkt tot hoofdzakelijk goedkope woordspelletjes en klankeffecten. Het zijn technieken waar hij trouwens niet altijd helemaal los van is gekomen.
In deze uitgave is bovendien de kentering in De Conincks poëzie vanaf Enkelvoud (1991) te volgen. Hoe de uit onzekerheid en postmoderne discussies gegroeide experimenteerzucht een steeds zwaardere tol ging eisen van zijn dichtkunst (zoals in Schoolslag, 1994). Hoe geforceerd die ik-loze, afstandelijker aanpak voor De Coninck eigenlijk was. Net als Snoek had de latere De Coninck soms moeite "aansluiting (te krijgen) bij zijn eigen canon" (De vliegende keeper).
Maar ook alle jeugdzonden, de puberale gedichten die ooit in obscure schoolblaadjes verschenen, vinden we dus in deze editie in chronologische orde van verschijnen terug. Interessant is dat De Coninck zelf absoluut geen vriend was van zulke "hypervolledigheid". Zo wijdde hij op de laatste dag van mei 1996, nagenoeg een jaar voor zijn overlijden, een kregelige beschouwing aan de Verzamelde gedichten van Hans Lodeizen. Die wetenschappelijke leeseditie omvat alle overgeleverde gedichten die Lodeizen heeft geschreven en/of gepubliceerd en ze 'corrigeert' de verzamelwerken die vroegere editeurs, veelal naar eigen smaak en inzicht, uit zijn werk hebben samengesteld. De Coninck vond Lodeizens gedichten zo "wel buitengewoon verzameld" en betreurde het dat "zijn" Lodeizen, die van Het innerlijk behang en andere gedichten, in de nieuwe uitgave verdwenen was. Had het geheel van het tekstmateriaal niet op cd-rom of "in een beperkt wetenschappelijk editietje" gekund?
Door alle teksten op te nemen, ook de jeugdrijmpjes en de ongebundelde, al dan niet voor publicatie bestemde poëzie, gingen de tekstediteurs niet alleen tegen de laatste wil van Lodeizen in, ze maakten volgens De Coninck ook een slechter dichter van hem: "Deze editie is een moord op iemand die al dood was." Over wat "de beste gedichten" van Lodeizen zijn, kan echter worden geredetwist. En of vroegere editeurs "een goede smaak" hadden, is ook al voor discussie vatbaar.
In die sikkeneurige reactie was een echo hoorbaar van een al even vinnig stuk over Paul Snoek, dat in de essaybundel De vliegende keeper (1995) werd opgenomen. Snoeks "hypervolledige Verzamelde gedichten" doen afbreuk aan de betekenis van de dichter, constateerde De Coninck, die beweerde dat "niet iedereen tegen dat soort volledigheid bestand (is)".
De Coninck kantte zich in beide opstellen heftig tegen de reconstructiedrang van de nieuwe editiewetenschap. Hij baalde van "toegevoegde wetenschappelijk geannoteerde rotzooi" en, als variant hierop, van de kommaneukerige interesse voor de "wetenschappelijk geannoteerde prullenmand" van een schrijver. Dat de tekstbezorgers van een belangrijke dode dichter met de nodige zorgvuldigheid, al is het alleen maar uit piëteit, alle gepubliceerde en ongepubliceerde gedichten opdiepen en bestuderen, ligt overigens pas sinds enkele jaren voor de hand. Van de grote Vlaamse auteurs zijn, op enkele uitzonderingen na, geen betrouwbare leesuitgaven voorhanden. Verdienen zij dan misschien geen degelijk wetenschappelijk gefundeerd, volgens duidelijke criteria uitgegeven Verzameld werk, een kritische uitgave die de tand des tijds kan weerstaan en geen product is van de persoonlijke smaak van een zelfbenoemd editeur, van een goedmenende maar onbekwame dilettant?
Zo'n uitgave is deze Gedichten, die door samensteller Hugo Brems van een heldere tekstverantwoording is voorzien. De criteria voor de keuze van de aangeboden tekstversies worden precies geformuleerd, er is grondig gespeurd naar en in de obscuurste periodieken uit De Conincks studietijd en vaak moeilijk te vinden bibliofiele uitgaven, de bibliografische beschrijvingen nodigen uit tot verder onderzoek. Niet alleen voor de doorgeleerd hebbende specialist, ook voor de belangstellende lezer die meer wil vernemen over drukgeschiedenis en oplagecijfers, over ingrijpende tekstwijzigingen en voorpublicaties. Kortom, dit is een voorbeeldige leesuitgave van De Conincks verzamelde poëzie die hopelijk voortaan een ander licht zal werpen op de literaire verdiensten van deze, naast Hugo Claus, succesrijkste onder de Vlaamse dichters.
Het eerste deel omvat alle gebundelde gedichten, waarvoor de laatste geautoriseerde tekstversie is gebruikt, en een beperkte selectie van een twintigtal nagelaten gedichten uit de "vele losse bladen, mappen en schriften met gedichten en fragmenten", die evenwel geen verrassingen oplevert. Die trof ik trouwens ook slechts sporadisch aan in het onuitgegeven jeugdwerk. Dus geen nieuwe parels, geen onverwachte glinstering. Veertien 'nagelaten gedichten' zijn immers al gepubliceerd in het aan De Coninck opgedragen dubbele laatste nummer van het 'oude' Nieuw Wereldtijdschrift. Het gaat om teksten "die hun definitieve vorm gevonden schijnen te hebben", aldus Brems. Dat is natuurlijk discutabel - wat is immers de definitieve vorm van een ongepubliceerd gedicht, als de maker daar geen expliciete uitspraken over heeft gedaan of het niet voor publicatie bestemd had? Maar afgezien van deze interpreterende ingreep is dit een editie die getuigt van een consequente en dus bewonderenswaardige wetenschappelijke distantie.
Het tweede deel bundelt alle verspreide gedichten en de vertalingen (van Atwood, Auden, Breytenbach, Heaney, St.Vincent Millay en anderen). De Conincks eigengereide bewerkingen/vertalingen van de gedichten van Edna St.Vincent Millay, gebundeld in Ter ere van de goedertieren maan, zijn om duidelijke redenen opgenomen in het eerste deel van deze uitgave ("ik had haar nogal krachtdadig tot de mijne gemaakt", aldus De Coninck in De vliegende keeper).
Brems heeft voorts dus geoordeeld dat ook het literair 'dubieuze' jeugdwerk een plaats verdiende. Zijn argumentatie luidt, zeer acceptabel, dat "niet zozeer om literair-esthetische redenen (...) maar omwille van de historische en documentaire waarde ervan" die keuze is gemaakt. De ontwikkeling die we kunnen aflezen van de poëzie die De Coninck nog voor zijn officiële debuut in moeilijk te traceren bladen als Vadderik, Loep, Ons Leven, Germania en Universitas publiceerde, werpt een nieuw licht op dit dichterschap, dat meteen bejubeld werd om zijn speelse eenvoud en directe toegankelijkheid en door de critici gemakkelijkheidshalve in de categorie van het nieuw-realisme werd ondergebracht.
Vervolg op de volgende pagina
Vervolg van de vorige pagina
Het besef van het onzegbare, de onmogelijkheid de dingen te benoemen en de kloof tussen de poëtische en de echte werkelijkheid bleven onderbelicht, hoewel deze aspecten van De Conincks werk zich al manifest openbaren in de vroegste tijdschriftpublicaties, zoals in 'Ars poetica 2', gepubliceerd in Universitas (1966) en Ruimten (1967) en ongebundeld gebleven.
Zo heerste ik
dat ik kon zeggen 'bloem'
tot bloemen, en vooral
dat dit iets toevoegde aan hen,
een naam om te bewonen,
om niet meer overal hoeven te zwerven.
En zo voor alle dingen
vond ik luksueuze woorden.
Maar wat baten de woorden 'ik heb je lief'
en 'verlaat me niet', dagenlang,
dagenlang?
Voor wie echt belangstelling heeft voor een dichter zijn die vroege en niet in bundels verzamelde teksten van onschatbare waarde - wat de auteur er zelf ook op af te dingen had. Precies in de eerste aanzetten horen we al wat later tot een authentieke stem zal uitgroeien. En wat meer is: met kennis van het vroegste werk kan beter de evolutie van een onmiskenbaar belangwekkend dichterschap worden gevolgd. Als lezer hoef je je niet te beperken tot het beeld dat een schrijver van zichzelf had willen overleveren.
Ook dit is literair ramptoerisme, voyeurisme van het zuiverste gehalte, maar, in tegenstelling tot het vorige, functioneel, constructief, beeldverruimend. En voor de poëzie van De Coninck geldt nog een specifieker reden. Brems wijst erop dat een deel van de ontstaansgeschiedenis van veel gebundelde gedichten alleen op deze archivalische manier kan worden achterhaald. Herman de Coninck ploeterde op gedichten en bundels: oudere gedichten werden bewerkt, versregels en strofen verdwenen en werden vervangen, nieuwe gedichten werden samengesteld uit restmateriaal van vroeger sloopwerk. In De flaptekstlezer heeft hij daar zelf expliciet over geschreven.
Dit proces van afbraak en restauratie is min of meer te volgen in deze verzamelbundel: Brems nam verschillende versies van afzonderlijke gedichten op, als "de helft van de versregels" niet overeenkomt. Een mathematisch ingegeven stelregel die enkele vragen oproept (ook bij de tekstbezorger zelf, zoals in de verantwoording blijkt), maar die vooral een prachtige kijk op het ontstaan van enkele gedichten kan bieden. Je moet er wel voor grasduinen in beide delen, gebundelde en verspreide gedichten vergelijkend lezen. En je mag niet, als Herman de Coninck zelf, halsstarrig blijven zweren bij het nostalgische beeld dat je van een uitverkoren bundel had.
Behalve een bibliografische beschrijving van de afzonderlijke bundels en gedichten heeft Brems aantekeningen bij de gedichten opgenomen waarin de publicatiegeschiedenis kort wordt toegelicht. Met behulp van die gegevens kunnen alle varianten en versies van alle gedichten worden opgespoord en kun je een wordingsgeschiedenis van het integrale poëtische oeuvre samenstellen, tot de finale druk.
Nu De Coninck met deze prachtige verzamelbundel echt is bijgezet in de Galerie der Groten - de canonisering op 'bedenkelijke' gronden is al langer aan de gang - mag zijn dichtwerk niet hetzelfde lot beschoren zijn als dat van vele voorgangers. Alleen de degelijkheid en betrouwbaarheid van de editie kan daarvoor zorgen. Hugo Brems heeft zich uitstekend van zijn editeursopdracht gekweten en een knap boek afgeleverd. Dit is het ultieme eerbetoon, effectiever dan alle in memoriams. Nu kan een nieuwe schare lezers vanuit het jeugdwerk een betere De Coninck ontdekken. En wie alle gedichten na elkaar leest, treft een twijfelende, aarzelende dichter aan, die voor zijn poëzie voortdurend naar nieuwe wegen zocht.
De "hypervolledigheid" komt zijn gebundelde poëzie beslist ten goede: de ontwikkeling van De Conincks dichterschap vertoont dan wel pieken en dalen, elke bundel is een stap in de zoektocht van een hobo (op zijn Amerikaans dan) in de poëzie. En de oudere lezers van De Coninck kunnen hopelijk met andere ogen, in een nieuw licht die "ongrijpbare" De Coninck herontdekken. Met gevoel voor het woord.
Gerrit Komrij
ob/kt/29 o
Herman de Coninck was aan het begin al helemaal de voltooide Herman de Coninck. Van zijn eerste dichtbundel De lenige liefde uit 1969 tot zijn nu verschenen volledig dichtwerk - De gedichten , twee delen in cassette - blijft de grondtoon dezelfde. Die grondtoon is: het streven naar precisie, de twijfel of zo'n ideaal wel haalbaar is en het verlangen daarover te schrijven. De Coninck koestert een eerbied voor de realiteit die je alleen aantreft bij mensen die slecht met de realiteit overweg kunnen. Altijd probeert hij iets vast te pinnen door er een treffende vergelijking voor te vinden. Er is geen woord dat bij Herman de Coninck zoveel voorkomt als het woordje als , je wordt er soms draaierig van -
Adem marsjeert als veel volk
door mijn luchtpijp naar mijn hart
de zon
staat te blozen als een franciskaan
Het landschap komt als een kelner op ons toe
Water. Soms loopt het rechtdoor
als een ideologie
- en dan hebben we pas 't eerste handjevol gedichten achter de rug. Het ge-als blijft doorzeuren. Er zijn gedichten bij waarin wel een keer of vier wordt ge-alst. Soms is het raak, soms niet.
De velden eindigen in nevel
als een man in een schoot
Ik proef mijn gevoelens
als pralines
hun schichtige lachjes
als reeën in een woud van humor
zij is lenig als de gedachten van een
belastingontduiker
Maar dan slaapt zij al
als een bloem van louter lippen
Je leefde zonder god
als een vrouw in Frankrijk
De berken staan grauwwit
als dunne aspergeachtige damesbenen
- ik moet ophouden, anders heb ik, voor ik het weet, de helft van z'n verzamelde gedichten geciteerd. Zoveel is zeker, het epidemische ge-als begint meteen al in het allereerste gedicht van De gedichten . Bovendien heeft dat gedicht de poëzie zelf als onderwerp - de onheilspellende voorbode van een evenmin aflatende reeks ,,poëticale'' aanbiedingen in de trant van
Alles is zoveel dat een klein beetje
ook nog bijna alles is -
- u kent het wel, wie wat vindt, heeft slecht gezocht en als het niet droog is, hoeft het nog niet te gieten. In het tweede gedicht bezingt Herman de Coninck het kleine gezinsgeluk. In het derde komt de droomvrouw aan bod. Zo kun je zeggen dat al in zijn eerste drie gebundelde gedichten de essentie van zijn werk compleet aanwezig was.
Je kunt dat knap noemen. En vooruitziend. Je kunt het ook zien als een teken van zijn beperkingen.
Soms lijkt het of hij blijft jagen op metaforische benaderingen omdat hij niet durft te kiezen voor het volle pond. Dan aarzelt hij tussen het lijkt net op en het is gelijk aan . Hij gebruikt beide maniertjes ook wel eens door elkaar -
Maar reeds staan de grassen rechtop
als zwaarden in vuisten aarde.
Er zijn al tulpen,
de eerste bloedige relletjes
- het ontbreken van als in de laatste regel ervaart de lezer bijna als een klap, en zo moet Herman de Coninck het ook hebben ervaren, want meteen is hij al weer op zoek naar een nieuw als - naar de metafoor die niet al te dwingend en definitief is, die nog wat ruimte laat.
En altijd is er weer dat poëticale spel. Bij De Coninck is het meestal verweven met de vrouw. Hij aarzelt tussen lichaam en gedicht, tussen leven en poëzie. Zo wordt het schrijven van een gedicht bijna een erotische verovering. Het blijft uiteindelijk een papieren spel. Ik denk dat Herman de Coninck vaker een gedicht voor een vrouw in de steek liet dan een vrouw voor een gedicht. Zo hoort het ook, dus laten we ons houden bij het papier.
Het weifelende is typerend voor deze dichter. Zijn mislukkingen, maar ook zijn beste gedichten komen voort uit die houding. Een ander sleutelwoord bij hem is dan ook - naast als - het woordje bijna . Haast niet, haast wel. Wat de dichter boeit, is het balanceren. Daarom heeft hij wel drie gedichten geschreven die Flamingo's heten: evenwichtskunstenaars. (In het eerste gedicht staan ze als gedachten van een maniërist, in het tweede als twee sigarettenpijpjes en in het derde als een zeevruchtencocktail op hun poten). Wat de dichter boeit is de nevel, de onbestemde toestand die naar onthulling streeft maar het nog niet is. Wat de dichter in de liefde boeit is eveneens die tussentoestand waarin het beslissende woord mag uitblijven -
Zo dadelijk beslis ik wellicht
of ik ja dan nee van je zal houden
- al die weifeling culmineert in enkele regels die we wel mogen beschouwen als het credo van Herman de Coninck, zowel in zijn verhouding tot de poëzie als in zijn relatie tot de geliefde -
dit is al wat ik nog kan doen:
dit niet-meer-weten-wat-zeggen
en het zeggen.
Punt. Een tussenweg tussen schrijven en zwijgen. Balanceren. Bij Herman de Coninck vinden we de evenwichtskunstenaar overal terug. Hij haalt er mooie toeren mee uit. In de manier waarop hij grotere gevoelens met nuchterheid verzoent door snel - ,,patent De Coninck'' - elke opkomende sentimentaliteit of elk wijs vaderwoord te relativeren. ,,Ik ben een leraar voor een lege klas.'' In de manier waarop hij zijn correcte poëzie-opvatting incorrecte pantoffels kan aantrekken, omdat hij vindt dat poëzie economisch moet zijn en toch een beetje gezellig. In de manier waarop hij de luchthartige praattoon van C. Buddingh' wil verzoenen met de serieuze problematiseringen van Hans Faverey. In de manier ook waarop hij als een intermediair figuur tussen Holland en Vlaanderen belangrijk was.
De Vlaamse literatuur is door hem beslist nuchterder geworden - minder Van de Woestijne en meer Nescio. Alleen wie zelf weifelde, kon zoiets doen. Herman de Coninck was altijd ter weerszijden van een grens, nooit op de grens zelf. Hij balanceerde tussen het een en het ander en maakte daardoor een verbinding. Hij is een verzoeningsfiguur, maar daarmee onvermijdelijk ook een overgangsfiguur.
Hij speelt altijd weer de brekebeen. Hij is nooit cynisch, wat hem een geschikte dichter maakt voor jongedames. Plagerig, ja. Hij is een romanticus die toch nooit zijn verstand verliest -
Geluk is vandaag nog dingen willen schrijven
als 'jouw ogen en hun sterrelingse pracht'.
Godgod, nee zeg -
- opnieuw die vrees om in sjablonen te vervallen. Het gedicht corrigeert de minnaar. Het kan ook zijn dat de poëzie in zijn geval een als hinderlijk ervaren teveel aan intellect moet opvangen en wegmasseren.
Omdat hij in zijn gedichten zo naar warmte en het gemiddelde streeft, huiver je er ook nooit eens bij. De Conincks houding brengt mee dat er uiteindelijk van veel begrip en berusting sprake is, en ook wel iets van de bitterheid die met de jaren komt -
Ook hij is opgetrokken
uit veel vrolijk Hahaha.
Maar zijn drift zit al jaren
achter tralies: de strepen
van zijn pyama
- maar er is zoveel mooi begrip en er wordt zo geduldig geknikkebold in de richting van verdriet en gemis en oude herinneringen dat je af en toe gaat verlangen naar een vloek. De ware opstandigheid ontbreekt.
Na meer dan vijfhonderd bladzijden verzamelde pirouettes op het slappe koord wil het eeuwige evenwicht wel eens net zo gaan vervelen als het eeuwige ge-als.
Spring eens, denk je. Tuimel eens de diepte in. Breek je nek.
De vraag, nu, van de redactie van dit Boekenmagazine was: zou ik, voor mijn alom gunstig ontvangen bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw , er een gedicht van Herman de Coninck bij nemen, speciaal uit wat hier aan nieuw en onbekend materiaal wordt geboden? En zo nee, welk gedicht? Er zijn maar negentien stuks nagelaten gedichten opgenomen. Verder is er een deel met verspreide gedichten. Die bestaan uit wat voorstudies, wat variaties op de bekende thema's, wat frivoliteiten, wat baldadigheden, wat gelegenheidsdingen en wat vertalingen, kortom - niet de nalatenschap die alles omvergooit. 't Geheel geeft - dat moet ten voordele gezegd - de indruk dat het Herman de Coninck niet ontbrak aan kritische zin ten opzichte van eigen werk. Hij had goed in de gaten wat rijp voor bundeling was.
Het loopt dus niet over, het onbekende oeuvre dat hier wordt gepresenteerd. Herman de Coninck putte niet uit een overvloed. Maar dat hadden de lezers van zijn gedicht ,,Ars poetica'' dat over snoeien en rijpen gaat, al begrepen: ,,Het is hard zwijgen, een gedicht''.
Toch zijn er twee gedichten waaruit ik er wel eentje zou willen kiezen. Eigenaardig genoeg gaan ze allebei over concentratiekampen. Uit de verspreide gedichten heeft het gedicht ,,Shoah'' iets schokkends binnen het werk van Herman de Coninck. Het is - in 1988 - alleen in een bibliofiele bundel van 35 exemplaren verschenen -
Vrolijk stapten de joden de trein op.
Enkelen die zich in het tussenstation
te lang hadden opgefrist, liepen
halsoverkop, wanhopig, de intussen
vertrokken laatste wagon na, om toch maar
niets te missen van hun dood.
Zo moet ik van jou hebben gehouden.
- maar ik denk dat mijn definitieve keus zou vallen op het gedicht ,,Voor Wim'' uit de nagelaten gedichten.
***
Het is helemaal een Herman de Coninck-gedicht, met zijn aandacht voor taal, congruentie, foto-realiteit en relativeringen - het gedicht van iemand die toen hij begon al klaar was. En toch ook weer niet. Er staat nietéé n keer als in. En op een beslissend moment ontbreekt de relativering. Ik ben bang. Nog-niet, nog-niet, nog-niet. De Conincks favoriete verblijf ,,op het randje'' is een schrikbeeld geworden. Het signaal van de hartenklop moet hem intens hebben beziggehouden, want een paar bladzijden verderop, in een ander nagelaten gedicht, komt het geluid weer voor -Houdt nooit eens op. Nog-niet,
nog-niet, zo gaat de harteklop.
Ik probeer aan nu te denken.
De dood kon niet mooi zijn voor iemand die zo'n hekel had aan het definitieve. Ik kan begrijpen waarom Herman de Coninck het gedicht nog in portefeuille hield. Het was niet af. Als iets echt gruwelijk moest zijn, kwam hij er blijkbaar niet uit. Hij, de metaforenman, begreep dat er nog iets met de beeldspraak scheef zat. Hij was ook vroeger wel eens min of meer lichtjes ontspoord, daar niet van. Wie zo bekwaam kon alsen als hij alste er ook wel eens naast, nietwaar. Al in zijn allereerste gebundelde gedicht immers, daar had gestaan -
en van overal
stroomt klaarte toe
als volk voor een voetbalwedstrijd
- nu, ik zou voetbalsupporters niet zo één-twee-drie associëren met toestromende klaarte. Toen had het enthousiasme dat de beginner wordt toegedicht hem nog gered. Bij dit zwaarwegende ouderdomsvers waarin nota bene de woorden bang en concentratiekamp voorkwamen kon hij zich geen uitglijder veroorloven. Het beeld moest sluiten.
Herman de Coninck speelt in dit gedicht met het idee van ,,tussendoor''. Daarom moest de concentratiekamp-foto niet alleen slaan op de nachtmerrie van het sterven, maar ook op de geboorte. Nu is er bij een geboorte wel sprake van een halve kop die er uitkomt, maar toch heel anders. En die kop zit ook wel eens klem, maar een barende vrouw is bij mijn weten geen gaskamer. Er spoort hier iets niet in de beeldspraak en daar moest Herman de Coninck, neem ik aan, nog een oplossing voor vinden. Toch is het totaalbeeld zo duidelijk, de benauwenis zo authentiek, het geluid even zo anders dat we graag over die hobbel heenlezen.
Zo'n gedicht zou ik dan graag opnemen. Maar omdat de tweedelige verzamelbundel De gedichten geen nieuwe gezichtspunten oplevert en het bestaande beeld van Herman de Coninck er niet door verandert, zou ik er vanzelfsprekend ook eentje uitgooien. Het was, is en blijft een tastende poëzie door een melancholieke tussenman. Z'n discipelen zouden er het beste aan doen nog even te wachten met zijn heiligverklaring.
Redactie
De poëzie van Herman de Coninck (1944-1997) is in Vlaanderen wat de poëzie van Rutger Kopland in Nederland is: immens populair, goed voor een flink aantal herdrukken. Een poëzie waarin veel mensen zich kunnen (of menen te) herkennen. De tekstbezorger van 'De gedichten' (met De Conincks verzamelde poëzie), Hugo Brems, zoekt de redenen voor deze grote waardering in de virtuositeit, de gevoeligheid, de weemoed en de humor van deze gedichten: 'Ze lijken zo gemakkelijk en vanzelfsprekend, maar de kern ervan is het besef dat wij alleen staan in een zwijgende wereld, tussen 'bergen van onverschilligheid''. De beide delen van de gebonden eerste editie zijn in deze paperbackeditie samengevoegd. In het eerste deel zijn de gebundelde en een keuze uit de nagelaten gedichten opgenomen. Het tweede deel is gestapeld en bevat zo'n honderdveertig bladzijden verspreid gepubliceerde gedichten en idem vertalingen. De uitgave is vakkundig verantwoord, van een bibliografie en van de nodige aantekeningen bij de gedichten voorzien. De definitieve leeseditie van 'De gedichten' van Herman de Coninck, Vlaanderens betreurde lievelingsdichter.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.