Het proces
Franz Kafka
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : Kast 10-13 KAFK |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 1999 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : KAFK |
Alexandra De Vos
rt/aa/09 m
Een burcht. Een slot. Een kasteel. Hoe je het ook noemt, het indrukwekkende bouwwerk troont hoog op een rots boven het oude Praag. Steile trappen leiden je naar het complex van huizen, straten en een ten hemel stijgende kathedraal waarnaar elke inwoner van Praag, willen of niet, moet opkijken. Zo ook de burgerzoon Franz Kafka (1883-1924), die in de winter van 1916 elke dag naar boven klom en weer naar beneden kwam. In een piepklein, door zijn zus gehuurd huisje intra muros, maakte hij zich een schrijversnest. 'Het is iets heel bijzonders, je eigen huis te hebben, de wereld te kunnen buitensluiten', schreef hij in zijn dagboek. Alleen, weg van de blikken van zijn ouders, kon hij een paar uur per dag schrijven en dromen. Waarna hij weer afdaalde naar een prozaïsch bestaan - als ambtenaar bij de Arbeidsongevallen Verzekeringsmaatschappij. Hij liep elke dag op en af, door de sneeuw van een hongerwinter, een vrije en eenzame ziel, en was gelukkig.
Heel anders voelde Kafka zich in 1922, toen hij door de sneeuw naar het Boheemse kuuroord Spindlermühle reisde. Hij had het voorbije jaar weinig geschreven, zijn gezondheid was ondermijnd door tuberculose, zijn verliefdheid op de getrouwde Milena Jesenskà moest wel pijnlijk eindigen - en dat deed ze ook. In het winterse bergdorp kreeg Kafka een zenuwinzinking. De eenzaamheid, die hij als jongere man had gezocht en gekoesterd, leek hem nu ondraaglijk. Zijn innerlijk leven, vol jagende gedachten die niet wisten waarnaartoe, leek zich steeds meer af te splitsen van de werkelijkheid daarbuiten. Zelfs zijn tijdsgevoel was veranderd - hij vreesde voor waanzin. In die gemoedstoestand begon hij aan wat zijn laatste roman zou worden: Das Schloss.
Overtollige vreemdeling
In dit unieke werk vol ademloze zinnen doemen ze op, als een droomlandschap: een winters dorp, een eenzame reiziger en het doel van de reis - een hoog boven het dorp torenend slot. De kleine ramen blinkend in de zon ('Iets waanzinnigs had dat'), de tinnen brokkelig, 'als getekend door een angstige of slordige kinderhand'. Maar of het nu dag is of nacht, het slot blijft stil en onbereikbaar, de bewoners schimmig.
Toch zijn het blijkbaar de heren van het slot - graaf Westwest en zijn ambtenaren - die de reiziger, genaamd K., naar deze verre streek gelokt hebben. Zij hebben een landmeter nodig in het dorp, of dat hadden ze. Want ondertussen zijn de plannen veranderd, er is een akte verloren gegaan en K.'s diensten zijn niet langer van doen. Met de vasthoudendheid van een pitbull bindt K. daarop de strijd aan met de heren van het slot. Nooit ziet hij ze, met hen praten mag hij niet, maar met hun wettelijke procedures en afleidingsmanoevres, hun 'schandelijk ambtelijk gedoe', maken ze zijn bestaan onmogelijk. Ambt en leven zijn in het dorp onlosmakelijk met elkaar verbonden, zo leert K. En de wetsdienaren, onzichtbaar als ze zijn, worden als halfgoden vereerd door de dorpsbewoners.
K.'s eenzaamheid onder dit vijandig volkje wordt verlicht door een bliksemromance met de barmeid Frieda - een passie die wordt bemoeilijkt door K.'s twee kinderlijke, opdringerige landmetersassistenten. Als K. sympathie opvat voor een bij het slot in ongenade gevallen gezin is dat voor Frieda een brug te ver. Naarmate de tijd verstrijkt - zijn het dagen of weken of jaren? - leert K. dat er geen ontsnappen is aan de absurde regels van het slot, althans niet als hij in het dorp wil blijven. En dat wil hij, al moet hij daarvoor in onverwarmde schoollokalen wonen, een baantje als conciërge aannemen en zijn geliefde verliezen aan de heersende machten. Dat wil hij zelfs totterdood, al weten we dat laatste alleen van Kafka's vriend Max Brod, aan wie hij het einde van de roman verklapt zou hebben. De tekst zelf eindigt in het luchtledige, daar waar hij zich ook heeft afgespeeld.
Want nooit krijgt de lezer zekerheid omtrent K. - was hij wel een landmeter, werd hij echt door het slot gesommeerd? En nooit krijgt K. toegang tot het slot, hij is onbevoegd en onwetend en blijft dat. De waardin van de plaatselijk herberg vat het samen: 'U bent niet uit het slot, u bent niet uit het dorp, u bent niets. Maar helaas bent u toch iets: een vreemdeling, iemand die overtollig is en die overal in de weg staat'. Als K. in hoofdstuk 8 buitengesloten wordt in de herberg en ziet hoe ook het laatste licht uitgaat, beseft hij dat hij weliswaar vrij is - vrij om weg te gaan of vrij om te blijven, vrijer dan ooit. Maar tegelijkertijd is er 'niets zinlozers, niets wanhopigers dan deze vrijheid, dit wachten, deze onkwetsbaarheid'.
Taalmuziek
Waarom Kafka de roman opgaf is niet helemaal duidelijk. Misschien was het werk te veel-eisend voor zijn zwakke gestel, was het verhaal van de buitenstaander te confronterend. Misschien verloor hij zich in het labyrint dat hij zelf had geschapen, in de eindeloos meanderende zinnen. Maar hoeveel moois valt in de laatste roman te rapen, hoeveel valt hier - echt waar - te lachen. De landmetersassistenten lijken weggelopen uit een Monty Pythonfilm, de scènes met Frieda zijn ongewoon passioneel. En altijd is daar Kafka's stijl, die unieke, heldere, springerige toon die hij, een Praagse Jood, aan het Duits wist te ontwringen. Ja, zelfs aan de langste zinnen.
Als vertaler moet je de kafkaiaanse taalmuziek in de vingers hebben. Willem van Toorns tekst zingt en springt helaas niet, de oudere vertaling van Guus Sötemann deed dat wel. Dat Kafka een cognac-aroma zou beschrijven als 'lieflijk en strelend' (Sötemann) lijkt passend, maar 'lekker en verleidelijk'? Dat is generiek nederlands, klaar voor een tv-commercial, maar het is geen Kafka. En in Sötemanns titel 'Het slot' zit de dubbele betekenis die de oorspronkelijke titel ook heeft, ongetwijfeld wilde Kafka het zo. Van Toorn hield het in een vorige uitgave bij een slot en besloot er nu toch een kasteel van te maken. Of dat nodig was? Oordeelt u vooral zelf. Smaken verschillen, en een burcht is een kasteel is een slot, zolang u maar plezier heeft in de steile klim naar boven.
vertaald door Willem van Toorn, naar de recente handschriftedities. Athenaeum - Polak & Van Gennep, 376 blz., 27,50 € (e-boek 19,99 €).
Het slot. Vertaald door Guus Sötemann (1950) naar de Berlijnse editie (1935) bezorgd door Max Brod. Rainbow, 442 blz., 9 €.
Arjan Peters
ru/eb/17 f
Je kunt het ook eens van een speelse kant bekijken. Het is donker en het sneeuwt, als een vreemdeling in een dorpsherberg op een strozak gaat liggen pitten. Hij wordt gewekt door een man die zegt dat hij een vergunning moet hebben, want het hele dorp is bezit van het kasteel waar de graaf Westwest zetelt die zulks heeft verordonneerd. Is dit een dorp, en is hier een kasteel, vraagt de vreemdeling, en moet ik een vergunning hebben? Zeg dan maar tegen de graaf dat de landmeter is gearriveerd.
Ja hoor, hoort hij in tweede instantie, het is goed dat meneer de landmeter hier verblijft. In het kasteel gingen ze 'glimlachend de strijd aan'. Ben jij een landmeter? Dan doen wij of we een kasteel zijn, en we sturen jou een paar assistenten die jou alleen maar hinderen, en een bode die nog nooit een boodschap heeft overgebracht. Nou jij weer.
In de vele beschouwingen die er in de loop der decennia zijn geschreven over Franz Kafka (1883-1924) en zijn onvoltooide laatste roman Das Schloss (eerste druk 1926) hebben de drastische duidingen de overhand; hij verbeeldt hier de hopeloze strijd van de eenling tegen het systeem (juist), en de afhankelijkheid van een minderheid (mee eens), en dat is tragisch (jaha).
Maar Kafka zelf wist nog niet wat kafkaësk was, en die term is dan ook niet echt van toepassing op het geouwehoer en de komieke scènes die in dit verhaal de overhand hebben. Van de dreiging die bij de uitdrukking kafkaësk hoort, is hier feitelijk geen sprake: niemand verplicht de zelfverklaarde landmeter K. naar het dorp te gaan, en hij zou ook op elk gewenst moment kunnen vertrekken.
Alleen voor de duur van het experiment zit hij min of meer in de val, of in het getouwtrek met een schimmig ambtelijk apparaat dat hem geen toegang verleent tot het kasteel, waar de macht huist. Kasteel, ja. Willem van Toorn kiest er bij de herziening van de vertaling Het slot die hij met Gerda Meijerink in 1997 uitbracht, voor het alledaagser 'kasteel', waarmee ook iets van de duistere geslotenheid van het hooggelegen en onbereikbare epicentrum teloorgaat.
De titel is gewoner geworden, maar een van de aardigheden van dit boek is dat het een ongewone, masochistische klucht is: een man heeft geen zin zich te laten wegsturen, ondergaat derhalve vrijwillig allerlei vernederingen, en weet op zijn beurt het gezag flink te tergen. Van landmeter tot lastpak.
Zo lang hij in gesprek gaat, met waardinnen, de burgemeester, secretarissen en afgezanten van het kasteel, zijn ze nog niet van hem af. Tijdens dit in hoofdzaak verbale steekspel komt hij erachter dat de mannelijke macht hiërarchisch geordend is, geen denken aan om daar ooit tussen te komen, en dat in de onmiddellijke omgeving het vooral de vrouwen zijn die de dienst uitmaken.
Mizzi, de vrouw van de burgemeester, 'regelt alles'; schoenmakersdochter Amalia is het die in haar familie 'de beslissingen neemt'; barmeid Frieda zat in de gelagkamer 'als een spin in zijn web, ze had overal draden die zij alleen kende'.
K. gaat de strijd aan met mannen met macht en vrouwen die de touwtjes in handen hebben: zo zit de wereld in elkaar, als je een arme vreemdeling bent. De boel opschudden of ontwrichten is het enige dat je dan voor elkaar kunt krijgen. Tragisch inderdaad, maar dat gezegd hebbende: ook wel geinig.
Iedereen in het dorp en kasteel doet aan het toneelstuk mee. De barmeid komt bij K. onder de tapkast liggen, 'Mijn liefste lieveling!' roepend maar zonder hem aan te raken, als bezwijmd van liefde lag ze op haar rug met gespreide armen, en 'meer zuchtend dan zingend bracht ze een liedje uit'. Het woord losgezongen dringt zich hier op.
Bij de burgemeester hoort K. dat ze hem weliswaar hebben aangesteld, alleen hebben ze in het dorp of in het kasteel helemaal geen landmeter nodig, en het gehannes van Mizzi en de assistenten op zoek naar een gewichtig document is pure slapstick.
Minstens zo amusant is de nacht die K., afgescheept met een baantje als conciërge op de dorpsschool, moet doorbrengen in het gymnastieklokaal, waar hij wakker schrikt als een van zijn opdringerige assistenten bij hem in de strozak is gekropen, die meteen een muilpeer krijgt. Het ventje begint te huilen, en wordt getroost door K.'s quasi-vriendin Frieda, die haar wendbare liefde telkens aanpast aan wie daar behoefte aan heeft.
En niet alleen K. is een masochist, die eigenschap komt meer voor. Neem de vruchteloze liefde van Schwarzer, de zoon van een slotvoogd, voor de weelderige schooljuf Gisa, die zich dat laat aanleunen. Het grootste deel van de dag hangt Schwarzer werkeloos rond, zodat hij vaak naar haar zolderkamertje kan sluipen, om daar aan de deur te luisteren, die altijd op slot zit, 'en dan gewoon weer weg te gaan, nadat hij zonder enige uitzondering had vastgesteld dat in de kamer de meest volmaakte onbegrijpelijke stilte heerste'. Prachtige pantomime der liefde.
Gelijkwaardigheid is ver te zoeken, op alle terreinen. In een maatschappij die niet ideaal is, moet je je behelpen. Met geduld en improvisatie slaag je er dan in om aan je trekken komen. Je kunt het thema van deze roman aanmerkelijk zwaarder maken. Maar dat hoeft niet.
****
Uit het Duits vertaald door Willem van Toorn. Athenaeum-Polak & Van Gennep; 376 pagina's; € 27,50.
J. Hodenius
Hertaling met de accuratere, meer gangbare titel ‘Het kasteel’ van Van Toorns vertaling 'Het slot' uit 1997 (met Gerda Meijerink) van de derde, onvoltooide roman uit 1926 van Franz Kafka (1883-1924). Beide vertalingen zijn gebaseerd op Kafka’s handschrift-editie. Een vreemdeling komt in een besneeuwd dorp aan dat bij een alles en iedereen overheersend kasteel hoort. Als hij een vergunnning nodig heeft om in de herberg te overnachten, beweert hij een landmeter te zijn die aangesteld is door de kasteelgraaf Westwest. Tot zijn verbazing wordt hij verwacht. Hierna strijdt hij in vergeefse onbegrijpelijke volharding en manipulatie om tot zijn ‘opdrachtgevers’ in het kasteel door te dringen en een werk- en woonvergunning te krijgen. De vertaler (nawoord) breekt een lans voor een luchtigere lezing van Kafka’s oeuvre. Daarvoor biedt vooral dit boek met zijn vele grotesk-kolderieke situaties en ironie legio aanknopingspunten. De lange dialogen en beschrijvingen van het dorpsleven, die steeds uitmonden in even minutieuze als vruchteloze reflecties, verlangen daarentegen veel van het geduld van de lezer. Verzorgde uitgave.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.