Peachez, een romance : roman
Ilja Leonard Pfeijffer
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, cop. 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PFEI |
31/12/2002
<4>Ik wil niet gezegd hebben dat Ilja Leonard Pfeijffer géén belangrijke bijdrage levert aan onze literatuur, ik heb van zijn werk alleen niet veel kaas gegeten, en ik lust die kaas ook niet erg. De onderwerpen die hij aansnijdt in zijn boeken, zijn carrièreplanning, zijn houding ten opzichte van collega-schrijvers en zijn zelfverklaarde polemiserende status: het zegt me allemaal weinig.
Om het over die carrièreplanning te hebben: bij De Arbeiderspers verschenen tegelijk twee titels van hem, de roman Rupert, een bekentenis en de dichtbundel Dolores, elegieën. De roman vormt het eerste deel van een vierdelige cyclus die de Steppoli-tetralogie heet, de bundel is er het sluitstuk van. De roman is tevens Pfeijffers debuut in die sector, tot voor kort was hij alleen bekend als dichter en kenner van de antieke Oudheid. Beide delen behandelen elk op hun manier gelijke thema's als liefde, wanhoop, herinnering en mislukking. In 'De Morgen' van 13 maart jl. zei hij daar zelf over: "Ik was begonnen aan een roman en werkte tegelijkertijd aan wat gedichten, toen bleek dat er een overlap was in de thematiek heb ik besloten er een vierluik van te maken." Dat een tetralogie geen schuchter romandebuut is, schrikt hem (uiteraard) niet af: "Schuchtere pogingen, daar geloof ik niet in. Als je iets doet, moet je het met volle overtuiging doen. Je moet jezelf op het spel zetten."
De roman Rupert, een bekentenis is een uitwerking van Pfeijffers interesse in de idee dat herinneringen kunnen vasthangen aan delen van en plekken in een stad. De stad als mnemonische ruimte, als geheugendrager is natuurlijk geen nieuwe vondst, maar het gaat net iets verder dan dat. Zoals redenaars in het oude Griekenland als geheugensteun hun betoog ophingen aan een fictieve wandeling (om de juiste volgorde van je argumenten niet uit het oog te verliezen) door een gekende omgeving, zo ook neemt Rupert zijn toevlucht tot zijn stedelijke omgeving. De roman is één lange verdedigingsrede, uitgesproken in de eerste persoon, van Rupert tegenover een anonieme jury. De misdaad waarvan hij wordt beticht, wordt pas op de laatste pagina's uit de doeken gedaan, de roman is één lange beschrijving van de Grote Liefde die Rupert voelt voor Mira. Aan de hand van het traject dat Rupert de dag van de hem ten laste gelegde misdaad aflegt, kom je meer te weten over zijn seksuele en relationele voorgeschiedenis, zijn relatie met Mira en de redenen die leidden tot de harde breuk. Omdat Rupert niet over de breuk met zijn grote liefde heen geraakt, begint hij willekeurige vrouwen door de straten van de fictieve en reële stad te volgen; één zo'n vrouw is Dolores. De misdaad zelf is een onthutsende gebeurtenis. De vrouw wordt in een donkere steeg midden in de wijk Minair ('doolhof', 'stier'?) door drie mannen verkracht, en Rupert verwordt tot een ongewilde maar tegelijk gefascineerde voyeur. Dat later alle forensische en andere bewijzen hem zelf als dader aanwijzen, maakt het verhaal er alleen maar mysterieuzer op.
De roman kwam op een nogal ongelukkige wijze in het nieuws toen Bart F.M. Droog van het gezelschap Dichters uit Epibreren op zijn website www.epibreren.com meldde dat Pfeiffer The waste land van Eliot zou geplagieerd hebben. Het mini-schandaaltje dat losbarstte deed denken aan een eerder, soortgelijk ophefje omtrent vermeend plagiaat door Paul Mennes. Pfeijffers reactie was navenant: de hele roman bewasemt Eliots meesterwerk, Eliot zelf was trouwens een kampioen in het samplen avant-la-lettre. Al bij al was Rupert heel even voorpagina-nieuws.
De dichtbundel Dolores bevat 30 elegieën die alle eveneens treuren over onbereikbare geliefden, wreedaardige liefdes en onmogelijke lotsbestemmingen. De bundel is, in zijn eenduidigheid wat betreft het onderwerp, erg ongelijk van aanpak én kwaliteit. En dat heeft veel, zo niet alles, te maken met Pfeijffers uitgesproken poëtica. Vorig jaar vertolkte hij die opvattingen in het inmiddels beruchte essay De mythe van de verstaanbaarheid. Grosso modo kwam het hier op neer: verstaanbaarheid is een volstrekt onnodige en platte poëticale doelstelling. Verstaanbare gedichten zijn dan wel toegankelijk, maar fascineren niet. Gedichten die je na één keer lezen compleet kan vatten, zijn vaak de moeite van het herlezen niet waard. Op het eerste gezicht ontoegankelijke gedichten daarentegen, kunnen wél verstaanbaar worden, als je ze op een andere manier leert lezen. "Je moet je laten meevoeren door de magische logica van taal, klank en ritme langs een pandemonium van beelden en emoties. Je moet afleren je zorgen te maken over de oplossing van een cryptogram."
Mag het verbazen dat Pfeijffer ook in deze bundel, net als in de voorgaande twee, alle taalregisters opentrekt? Dat pandemonium van beelden en emoties waar hij het over heeft, biedt in 30 gedichten de ruimte voor literaire verwijzingen, idioomcontrasten, taalregisters, virtuoze stijloefeningen, een maalstroom aan stijlfiguren, onderwerpen en metapoëzie dat je je terdege moet hoeden voor overkill. Passeren o.a. de revue: Shakespeare-grapjes, hedendaagse Couperus-adaptaties ("zwaanziek zwelgen in elkaars blanke armen van boter"), flauwe, studentikoze neologismen à la 'teleurbier', of 'kemelkleed'. Anglicismen springen in het oog, uitgesponnen Italiaanse bewoordingen, een toefje Grieks en Latijn. Pfeijffer is een groot dichter, het schrijven van deze elegieën moet ongetwijfeld een hele huzarenklus zijn geweest. Maar misschien is het gewoon allemaal een beetje te veel van het goede.
Het fijne aan een dergelijk opzet is natuurlijk dat je je, éénmaal gestoken door de wespensteek der fascinatie, onbesuisd kan laten meesleuren in die hoogstaande stroom van literaire onbesuisdheden, zowel in de roman als in de bundel. Wat barokke overmoed en overdadige themata betreft, moeten ze voor elkaar niet onderdoen. En helemaal fijn, voor die gestoken lezer, is het om parallellen te trekken tussen beide werken. Vallen beide Dolores-figuren samen? Heeft Rupert al dan niet het misdrijf gepleegd? Waar eindigt de fictie en begint de realiteit? Of zouden, net als de stad waarin alles zich afspeelt, ook de vrouwelijke personages artefacten kunnen zijn van een erg complexe geest? De twee ontbrekende delen zullen het moeten uitwijzen. [Max Temmerman]
T. van Deel
In zijn zogenaamde Steppoli-tetralogie, een vierluik dat zich afspeelt in de fictieve stad Steppoli, heeft Pfeijffer (1968) een dichtbundel opgenomen die 'Dolores' heet en betrekking heeft op een barmeisje dat ook even ter sprake komt in zijn tegelijkertijd verschenen roman 'Rupert'* (ook onderdeel van de tetralogie). De bundel bevat Pfeijfferiaanse elegieën, liefdesklachten gericht aan Dolores' adres. Waar Rupert in 'Rupert' hopeloos verliefd is op Mira, daar is het lyrisch ik van de gedichten geil op deze Dolores, die in een op de spits gedreven woordkunst als fatale Muze bezongen wordt in het volgende bedronken register: 'goedbemuste goudbewagenparkte kypris / dooretherde en hahade mij aan / weerdieweer wakkert jouw slapen / en nogsteedst jou vuurdromig van kloppijn? // stijl haar figuur tel haar voeten / berijm haar haar haar haar ogen / en haar pijn // ververs haar'. Dolores is ook inderdaad vers (gedicht) geworden, maar helaas niet zo'n goed gedicht. Het lijkt erop dat Pfeijffer, die het in zijn eerdere bundels al graag uit de hand liet lopen, in 'Dolores' een parodie levert op zijn barokke en ontregelende stijl.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.