De mensengenezer : roman
Koen Peeters
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Meulenhoff, cop. 2004 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PEET |
Jos Borré
il/pr/14 a
Koen Peeters
Mijnheer sjamaan
Meulenhoff Literair, Amsterdam, 222 p., 17,50 euro.
Voor Koen Peeters is de literatuur niet vanzelfsprekend en niet vrijblijvend. Hij wendt ze aan als een medium om de hem omringende werkelijkheid in kaart te brengen en ze daardoor te doorgronden. In zijn vroegste romans vertaalde hij dat door van zijn terugkerend hoofdpersonage Robert Marchand een verzamelaar en registrator te maken. In Bezoek onze kelders (1991) brengt hij werken van volstrekt onbekende kunstenaars bijeen en stelt hij vragen over naamloosheid en existentiële nietigheid en vergetelheid. In Het is niet ernstig, mon amour (1996) brengen de personages kunst voort door banale dingen te etiketteren, ze tot kunst te benoemen door er een discours rond te bouwen. In plaats van op zoek te gaan naar de zin die er misschien in verborgen zit, nemen ze het heft in eigen handen en pompen ze er zelf een zin in.
Dat deden ze met een aandoenlijke onbevangenheid, om niet te zeggen naïviteit, daarin geruggensteund door een van ironie monkelende auteur. Koen Peeters zet graag het paradoxale, het absurde, het tot mislukken gedoemde welwillende, het onbereikbare smachtend nagestreefde in een dubbelzinnig licht, als een metafoor van la condition humaine. Met milde spot en latent respect, zelfs gemeende bewondering, in een sprankelende mix, zoals tegenover het met waanzinnig veel geduld gebouwde maar nutteloze paleis van facteur Cheval in De postbode (1993). Hij brengt graag de meest onwaarschijnlijke elementen als literair gekoesterde fetisjen bijeen in een vermetel verband, naar het geliefde model, het grootste artificiële en daardoor dubbelzinnige, absurdistisch-symbiotische kunstwerk van alle: België. De manier waarop Peeters zijn aanhankelijkheid aan het land belijdt, mag ondertussen voor mijn part opgenomen worden in de rij van typische nationale exportproducten, onze produits du terroir, vlak naast Kuifje.
Maar misschien heeft hij dat hoofdstuk wel afgesloten. Want in zijn vorige boek Acacialaan (2001) sloeg hij een veel serieuzere toon aan en liet hij zijn onrustig rondscharrelend discours over zijn literaire (Gilliams) en zijn echte, zieke vader uitlopen in een reeks van "honderdzeventig existentiële vragen". En in zijn nieuwe heeft hij zijn onderzoeksterrein verlegd van het overvloedige concrete naar het onbevattelijke en soms bedenkelijke irreële. De ironie heeft plaatsgemaakt voor verwondering, misschien zelfs onbegrip. Wie weet is Peeters wel voorgoed heel serieus geworden. Honderd korte hoofdstukken beslaat het boek, gevolgd door honderd noten die de verbinding maken met de werkelijkheid achter het boek. Op een dag vond hij op de terreinen van Tour & Taxi in Brussel in een hoop vuilnis een stapeltje Franstalige brieven op luchtpostpapier van een vrouw aan haar man in Australië, en stukken uit de academische correspondentie en de publicaties van de man. Die heeft hij bewerkt en in zijn boek verweven, zegt hij daar. Of hij somt de door de kerk erkende Mariaverschijningen op. Of hij zegt dat hij in het boek gelogen heeft als hij zijn personage een voetzoolreflextherapeut laat consulteren terwijl het in werkelijkheid een homeopaat was. Voorbeeldig postmodern legt hij de relatie tussen (zijn) literatuur en (zijn) werkelijkheid bloot. Daarmee neemt hij wat van de magie uit zijn tekst weg, maar zet hij de lezer ook op een ander been: nu die weet waar alles vandaan komt is de vraag naar waar het allemaal toe dient, iets minder aan de orde.
Saneringsdeskundige Ben is als freelancer door een bedrijf ingehuurd om bodemonderzoek te doen. In Lommel, zeggen de noten. Het vroegere industrieterrein is op de kaart in honderd (!) vakken ingedeeld, in elk daarvan moet Ben bodemstalen nemen en onder meer de vervuiling door cadmium, lood en zink meten. Zo wordt elk vak ingekleurd. Hij verblijft in een hotel vlak naast een centrum Stella Maris, waar hij uit verveling lessen gaat volgen. Handleeskunde, sjamanisme voor beginners, feng shui. De cursisten tasten elkaars astrale lichaam af en worden geacht dit thuis ook met de planten te doen. Ben is de meest gereserveerde deelnemer. De hoteluitbaatster is met haar zoon teruggekeerd uit Australië en heeft daar haar man Albert verdiept in een studie van de aboriginals achtergelaten. Ze mailt hem op de laptop van Ben, en zo kan die de correspondentie volgen.
Een sjamaan, vertelt de cursusleidster, "kan praten met geesten, hij kan informatie bij hen ophalen. Dat noemt men de vision quest." De zoektocht naar inzicht, misschien? Albert komt over van bij de aboriginals met de verwarde maar sterke overtuiging "dat er geesten te vinden zijn in alles wat we doen" en met een boek waarin hij stelt dat iedereen sjamaan kan zijn. Ook hij raakt niet door Bens scepsis heen. Een gastprofessor komt verkondigen dat alles met alles te maken heeft als je maar goed genoeg kijkt. In een periode van angst dragen vrouwen meer zwarte en getailleerde kleren. Als ze dat niet meer doen worden ook de ramen groter, verdwijnen de luiken, verschijnen er minder dagboeken en memoires. Alles verloopt in herkenbare, universele stramienen.
Als je maar genoeg kijkt. Zelfs Ben ontdekt in de ingekleurde vakjes van zijn onderzoekskaart een stramien, het profiel van Maria, en nadat zijn werk waardeloos is gebleken en hij ontslagen is, stelt hij bij nader onderzoek in Antwerpen vast dat alle beelden van Maria in een zekere oriëntatie een uitnodigende route uitstippelen.
Nog steeds vertoont Koen Peeters de inventariseerdrift en de nauwkeurigheidsdrang van de obsessionele totaalverzamelaar, die hoopt dat uit de veelheid vroeg of laat een verband op zal doemen, een code, een sleutel. In dit boek laat de hoofdpersoon zich minder drijven op wat het toeval hem in de schoot werpt, maar gaat hij al gravend op zoek naar een diepere betekenis. En is de ironie van weleer niet helemaal uitgeput, Peeters boort gericht nieuwe bronnen aan die wel al langer in zijn werk scholen, zoals een soort existentiële melancholie. Zijn nieuwe roman speelt zich af in een ruimte die los lijkt te staan van plaats en tijd. Daardoor krijgt hij de allure van een allegorie, geschreven in een sereen, aansprekend proza geladen met prachtige beelden, met een perspectief zo weids dat het het hele bestaan omvat. Het vergt ook hier nader toezien om op te merken hoe motieven en structuren elkaar weerspiegelen en versterken in een samenhang, dat er dus method in zijn madness zit, die wie weet tot iets leidt. Twee keer beklimt Ben een toren alsof hij opgaat in een symbolische spiraal van de aboriginals. De tweede keer kijkt hij van op de 'boerentoren' in een avondlijk verlicht Antwerpen neer op "de DNA-structuur van de stad". "Er was zo weinig slechts te begrijpen - dat we gemaakt zijn van een vrolijke soort mislukte eeuwigheid."
Peeters' nieuwe roman speelt zich af in een ruimte die los lijkt te staan van plaats en tijd. Daardoor krijgt hij de allure van een allegorie met prachtige beelden.
Marc Reynebeau
il/pr/22 a
Peeters doet geen uitspraken over wat recht of krom is
In zijn nieuwe roman, Mijnheer sjamaan, geeft Koen Peeters zijn hoofdpersonage een nieuwe naam. Hij heet nu Ben, en niet langer Robert Marchand. Het intrigerende centrale personage uit veel van Peeters' vorige romans was een nogal wispelturige figuur, die opviel door zijn aanstekelijke enthousiasme en bevlogenheid. Met zijn etiketteer- en verzameldrift van resten verloren gegane cultuur was deze positivo misschien wat monomaan, maar hij bezat een open geest en had altijd het beste voor met de mens, wiens bestaan hij steevast wilde verfraaien en verbeteren.
Marchand duikt nog eens op in Mijnheer sjamaan , wanneer hij verward wordt met Ben. Ben is cynischer. Hij staat, anders dan Marchand, niet midden in het leven, maar veeleer wat monkelend terzijde daarvan. Hij kijkt uit naar wat het bestaan te bieden heeft en welke verrassingen het voor hem in petto heeft. Hij verveelt zich geregeld en haalt wel eens een frats uit met zijn medemens, gedrag dat de ernstige Marchand vreemd was.
Bijzonder opwindend zijn Bens bezigheden niet. Hij brengt de dag door met rond te baggeren in het zand van de Noorderkempen (zeg maar Lommel) op een plek die Werkplaatsen heet, maar waar geen werkplaatsen meer zijn. Ben is uitgestuurd om bodemstalen te nemen, zodat de vervuiling die de verdwenen industrie heeft veroorzaakt, in kaart kan worden gebracht. Dat in kaart brengen doet Ben letterlijk, door de gewezen fabrieksterreinen in rasters op te delen. Hij logeert in een plaatselijk hotelletje, waar niet bijster veel te beleven is. Hij maakt er kennis met de bewoners en met de uitbaatster, Polly, die met haar zoontje is teruggekeerd uit Australië, waar haar ex iets wetenschappelijks verricht bij de aboriginals. Ben verveelt zich, en besluit in de belendende villa, Stella Maris, een cursus sjamanisme te volgen, waarna de zandman die hij beroepshalve is een sjamaan wordt en zich onder meer met handlezen gaat bezighouden.
Wat Ben uit verveling en met de nodige scepsis doet, doen zijn medecursisten uit overtuiging. Zij storten zich op allerlei vormen van moderne kwakzalverij, op zoek naar vastigheid, omdat ze zich onzeker voelen en het lastig hebben met de snelle veranderingen in de wereld. Ter compensatie van het vluchtige en het oppervlakkige zijn ze op zoek naar het vaste, het eeuwige, het verborgene.
Ook Ben wil dieper gaan, letterlijk dan, delvend in de aarde; vierkant per vierkant vordert hij en stelt vast dat de bodem er erg aan toe is. Niettemin relativeert Ben zijn zucht naar systematisering, net zoals hij bedenkingen heeft bij de te hoge ambities van zijn medemensen. Hij heeft oog voor de onwetendheid en de melancholie die voortvloeien uit het besef dat er niet zo erg veel te weten valt: ,,Er was zo weinig slechts te begrijpen dat we gemaakt zijn van een vrolijke soort mislukte eeuwigheid.''
Peeters bouwt dit verhaal inventief en efficiënt op in zijn bekende lichte, tegelijk beheerste en toch sprankelende toon, waarin milde spot en oprechte deernis met elkaar verweven zijn. Mijnheer sjamaan is geen filosofisch traktaat dat de strijd aanbindt met de menselijke hoogmoed, pseudo-wetenschappen of andere vormen van hedendaags volksbedrog. Peeters is geen schrijver die zijn proza gebruikt als vehikel voor allerlei overtuigingen. Dat zou een stelligheid veronderstellen die niet strookt met de dubbelzinnigheden die hij belicht. Niet dat zijn werk geen politieke of ideologische implicaties zou hebben, maar die zijn niet los te zien van de esthetische bedoelingen die hij met dit boek heeft.
Peeters doet in zijn roman geen uitspraken over wat recht of krom is, waar of vals, echt of corrupt. Al valt het op dat hij alle moderne religies netjes op een rij zet als te hoog gegrepen ambities van angstige mensenkinderen, zowel het godsdienstige geloof als om het even welk seculier geloof, zoals feng shui of handlezen of de tot religie verheven wetenschap. De kwakzalverij loert overal.
Marc Holthof
il/pr/17 a
Mijnheer sjamaan
Koen Peeters, 2004, Amsterdam, Meulenhoff, 222 blz., 17,5 euro, ISBN 90-290-7473-6.
(tijd) - 'Ik ben nieuwsgierig naar alle mogelijke theorieën, liefst zo kierewiet mogelijk.' Dat zegt Ben, de hoofdfiguur van 'Mijnheer sjamaan'. Wie even nieuwsgierig is, moet deze nieuwe roman van Koen Peeters zeker lezen. De halfzachte en spiritistische theorieën stofferen een geestig en geïnspireerd verhaal over de dwaasheden die de mens begaat in zijn zoektocht naar zekerheden.
Ben, een jonge dertiger, moet in het gehucht Werkplaatsen de bodemvervuiling in kaart brengen. Niet alleen de grond blijkt vuil. Ben ontdekt allerlei onzuivere theorieën, verhalen en overtuigingen. Onzuiver zijn ze omdat ze alles door elkaar halen: waarheid en leugen, eerlijkheid en bedrog. Algemener zijn het mengvormen van religie, wetenschap, eigenbelang en economisch winstbejag. Het ene vergiftigt het andere, en dat bemoeilijkt het werk van Ben, die de bodemvergiftiging in mooi gescheiden vierkanten op een kaart moet afbeelden.
Patroon of stroom
Iedereen in dit verhaal zoekt naar patronen. Bij Ben gaat het om vierkanten, die duidelijk moeten maken of er een patroon zit in de vervuiling van de bodem. Bij Robin, de zoon van Polly, gaat het om lijnen en cirkels, die hij naar het voorbeeld van de Australische aboriginals in het zand tekent wanneer hij iets wil begrijpen of duidelijk maken. Albert, ex van Polly en vader van Robin, heeft die patronen zogenaamd wetenschappelijk bestudeerd, maar in feite had hij 'alles uit andere boekjes overgeschreven' en bovendien is zijn veldwerk één grote zuippartij. 'Hoe wetenschappelijk is dit allemaal, Albert?', vraagt de nuchtere Polly.
Ongeveer even wetenschappelijk als de Fauscurve, een hilarische variant op de Gauscurve. Patroon: een opgaande lijn gevolgd door een dalende. Betekenis: na 25 jaar angstige tijdgeest komt er 25 jaar relatieve zorgeloosheid. Bewijs van professor Faus: 'Ik kijk gewoon naar de vrouwen in de zomer. Ik let op de kleur van hun kleren, de taille, de snit, de diepte van het decolleté, en ook het patroon.' Gelukkig, ook het patroon. Statistisch klopt alles. Net zoals in de economische wetenschappen. Ook bedrijven werken met patronen, bijvoorbeeld in organogrammen, 'ontzagwekkende aantallen vierkantjes en haarlijntjes met afkortingen en percentages'.
En wat is nu het verschil tussen de zogenaamd rationele patronen van wetenschap en economie, en de zogenaamd irrationele, die de aboriginals in het zand tekenen? Niet veel, zoals blijkt wanneer Albert de Fauscurve bekijkt: 'En toen zag Albert het. In de outback tekenden ze ook deze golvende lijn, gewoon in het woestijnzand.' Wie overeenkomsten en patronen wil zien - en dat wil Albert - vindt altijd wel iets. Daarin verschilt de wetenschap niet echt van het bijgeloof. Of van het geloof. Alles is hier onzuiver. Vervuild. En 'Mijnheer sjamaan' brengt die onzuiverheden met veel plezier in kaart.
Kierewiete patronen zie je hier overal: in de lijnen van een hand of een voet, in de stand van de maan of de sterren, in de lijn die kapelletjes of Mariabeelden met elkaar verbindt, in de evolutie van verkoopcijfers (ook al verkoop je geloof), in de curve van de groei naar jezelf, eventueel opgeblazen tot het Ultieme Zelf, ons Heer. Het zijn allemaal luchtbellen. De expert die gebakken lucht verkoopt in dit boek heet Max. Hij maakt reclame via luchtballonnen, voert de meest krankzinnige telefoongesprekken - die tot de grappigste en meest absurde fragmenten van de roman behoren - en wordt uiteindelijk gewurgd door een touw van een van zijn ballonnen. Over lucht gesproken.
Ben volgt een cursus sjamanisme, en komt zo in contact met allerlei wonderlijke therapieën voor allerlei wonderlijke kwalen. Uiteindelijk gaat het om één kwaal: mensen verdragen geen onzekerheid. Houvast hebben ze nodig, anders kunnen ze hun leven niet sturen of controleren. En meteen willen ze ook hun dood beheersen. Die is niet langer een angstaanjagende chaos, maar een nieuw leven voor de gelovige of een volstrekte stilte voor de zogenaamd nuchtere wetenschapper. In al hun verzonnen systemen zoeken mensen 'een of ander verweer tegen de sterfelijkheid'. Patronen beschermen, net als patroonheiligen, het zijn 'heiligenbeelden als verzekeringspolis, als volautomatische gebedsmachine'.
Tegenover al die statische systemen staat de stroom, de beweging. Dankzij de drank en het fraaie zicht vanuit de Antwerpse boerentoren, ziet Ben de Schelde: 'Hij zag het beeld van de rivier die de hemel inklom, flikkerend van heimwee omdat ze altijd moet stromen. Er was zo weinig slechts te begrijpen - dat we gemaakt zijn van een vrolijke soort mislukte eeuwigheid.' Vrolijk melancholisch is inderdaad de toon van dit boek over onze mislukte eeuwigheid.
De melancholie hoort niet alleen bij het stromen - alles gaat voorbij - maar ook bij de grenzen en de systeempjes. Albert, mislukt antropoloog, zou doodgraag de grenzen slechten tussen hemzelf en de aboriginals; hij zou het systeem van die mensen tot het zijne willen maken. Maar zoiets kan niet - tenzij je gek wil worden. Hoezeer alles ook stroomt, toch zit je vast in je eigen patroon. Dat patroon mag dan in het zand getekend zijn en dus slechts even bestaan, 'even' is lang genoeg voor een mensenleven.
Sjamaan Marchand
Ben leert dat Corp, het bedrijf waarvoor hij werkt, corrupt is. Hij besluit daarop de resultaten wat bij te kleuren, zodat het patroon op zijn kaart wat fraaier is. Zo wordt hij de lichtjes manipulatieve spreekbuis van de geest van het afval. 'Spreek door mijn mond', zegt hij. 'Hoor het afval geheimen fluisteren.' Die geheimen zijn de tekenen van verval die de systeemmens niet wil zien: het in elkaar storten van de strakke grenzen tussen zijn categorieën, en algemener, het stromen van het leven naar de dood.
De sjamaan is in staat met geesten te praten. Hij weet dat de aardse realiteit vol geesten zit, en hij slaagt erin die 'op te halen'. In zoverre Ben erin slaagt de geest van de stroom en het verval op te halen, is hij inderdaad een sjamaan. En dat hij de zaken manipuleert, is geen weerlegging maar een bevestiging van zijn macht. Sjamanen, wetenschappers, gelovigen - allemaal vervormen ze de aardse werkelijkheid in functie van hun systeem. Dat is de figuurlijke echo van de letterlijke milieuvervuiling die Ben moet onderzoeken.
De manipulatie krijgt ook een naam, wanneer Ben tijdens een receptie beschouwd wordt als de heer Marchand, het welbekende personage uit alle werken van Peeters. Die altijd veranderende figuur (een stromend mens, zou men kunnen zeggen) draagt in zijn naam de handel en het winstbejag dat daarbij hoort. Van geloven word je beter - rijker, letterlijk en figuurlijk. Als Ben aangesproken wordt als 'mijnheer Marchand' verstaat hij 'mijnheer sjamaan'. Geheel terecht, want spreken met geesten is als speculeren met centen.
Ik heb deze roman nu zelf enigszins tot een patroon gereduceerd, en dat vloekt met de strekking van het boek. 'Mijnheer sjamaan' is geen toegepaste filosofie. Het verhaal blijft op elk moment lichtvoetig, speels en humoristisch. Alles is hier op zijn minst wonderlijk, sommige scènes en personages zijn ronduit hallucinant. De botsing met de relativerende, mild spottende verteltoon en met de nuchterheid van een personage als Polly is soms ronduit hilarisch. Bovendien is het verhaal knap gestructureerd (daar zijn die patronen weer), met een interessante afwisseling van het vertelperspectief en een perfecte opbouw naar het einde. De hoofdpersonages zijn mooi getekend en er zijn schitterende nevenfiguren, bijvoorbeeld de beunhaas Max en de zachtjes wegkwijnende tante van Polly. Om kort te gaan: dit is een knap boek. Het beste van Peeters. En voor wie zou dat niet goed genoeg zijn?
31/12/2004
In Meneer sjamaan legt Koen Peeters een van zijn personages, die in een brief aan haar (afwezige) man de dood van haar groottante meldt, deze bedenking in de mond: "Ze is weg, ze is nergens meer terug te vinden. Maar toen we de laden en deurtjes van haar meubels opentrokken, viel haar hele leven eruit. Ze had rare collecties aangelegd. [...] Wat schiet er over van een mens? Niets. Er is een batig saldo van familiale weemoed." Inventariseren, in kaart brengen en zo greep krijgen op een werkelijkheid die vaak als bedreigend wordt ervaren: voor Peeters ligt hierin de verantwoording van zijn schrijven. Hoofdfiguur in Meneer sjamaan is Ben, een saneringsdeskundige die in tijdelijke opdracht van de firma Corp de vervuiling moet gaan onderzoeken en in kaart brengen van een braakliggend terrein waar vroeger aan zware industrie werd gedaan. Om meteen een staaltje te geven van Peeters' vaak ironiserend en relativerend taalgebruik: voor Ben "heeft de morgenstond zware metalen in de mond". Ben gaat secuur en rekenkundig te werk: het hele terrein wordt opgedeeld in 100 genummerde vakjes en in elk vakje worden stalen genomen om de cadmium-, lood- en zinkvervuiling in steeds meer indrukwekkende tabellen op te nemen. Op zeker moment schrikt Ben er zelfs niet voor terug zijn verkregen cijfermateriaal wat aan te dikken om zo zijn opdrachtgevers te overtuigen van de inzet en slagkracht waarmee hij de opdracht aanpakt. Al even tijdelijk als zijn opdracht, die zoals aan het slot zal blijken pure oog-verblinding was van de Corp-bazen, is zijn verblijf in het hotelletje dat wordt gerund door Polly. Om de tijd die hij er noodgedwongen doorbrengt, toch enigszins zinvol op te vullen, laat Ben zich overtuigen om deel te nemen aan een aantal séances die er worden georganiseerd door groepjes van mensen die hoe dan ook de diepere gronden van het bestaan (ook al een vorm van bodemanalyse dus) willen verkennen. Van handlezing, voetzoolanalyse en sjama-nistische praktijken tot en met de Maria-verschijningen in de katholieke godsdienst en de aanwezigheid van Mariabeelden in het stadspatroon: Ben observeert het allemaal quasi geamuseerd en op bepaalde momenten hanteert hij zelf het orakeltaaltje dat wordt gebruikt om de persoonlijkheidsstructuur in kaart te brengen.
Aan dit relaas over Bens (dubbele) bodemonderzoek verbindt Peeters dan het verhaal van Polly. Op de laptop van Ben schrijft zij vanuit Vlaanderen (zo wordt toch gesuggereerd) brieven aan haar man Albert, die in Australië is achtergebleven. Die Albert, die antropoloog is en ooit een boekje 'Iedereen sjamaan' zou (af)geschreven hebben, is als wetenschappelijk onderzoeker naar de cultuur van de aboriginals mislukt en zal uiteindelijk ook totaal gedesillusioneerd in Polly's hotel aanspoelen. Wat hij voor ogen had en zin gaf aan zijn leven, het opheffen nl. van de grenzen tussen zijn cultuur en die van de aboriginals, wordt definitief afgevoerd: hij vernietigt alle notities die hij in de loop van de tijd had verzameld.
Als roman is Meneer sjamaan in de eerste plaats een bijzonder ingenieus opgezette constructie waarin werkelijkheid en fictie, ogenschijnlijk althans, naadloos in elkaar grijpen. De honderd genummerde vakjes waarin Ben zijn onderzoeksterrein afbakent, worden vooreerst weerspiegeld in de honderd (korte) hoofdstukken waaruit de roman bestaat. Peeters gaat nu wel een forse stap verder: in een aan de roman toegevoegd notenapparaat wordt bij ieder hoofdstuk een bijkomende situering gegeven (honderd noten dus in totaal) die de fictie aan de werkelijkheid moeten relateren. Of is ook dit een postmodern spel van de auteur? Gaandeweg de lectuur betrapte ik me er op dat ik eerst de noot bij een hoofdstuk ging lezen en pas daarna de (fictionele) tekst. Dan pas ook dringt het tot je door hoe indringend dit spel is. Hoe de schrijver bv. aan de correspondentie kwam tussen Polly en Albert: "Op de terreinen van Tour & Taxi in Brussel, te midden van stapels vuilnis, vond ik in 1997 een stapeltje Franstalige luchtpostbrieven van een zekere M.-J.B., samen met de academische correspondentie en publicaties van haar ex-man F.v.L. Alle brieven heb ik toen meegenomen. Ik heb ze geheel herschreven, verdund en ingedikt." (noot 6). En verbind hieraan noot 55: "Kun je schrijven over Australië met behulp van wat toevallig gevonden brieven? Kan een schrijver zo binnendringen in de ziel van een vrouw en een man? Bewijst dit dat de schrijver een sjamaan is, omdat hij zich kan verplaatsen in zielen over onmogelijke afstanden?" Uiteindelijk moet en zal de lezer oordelen. Want ook hier wordt weer de grens verkend: aan het slot van het boek keert Ben terug naar Antwerpen en belandt hij op een receptie. Hij maakt zich aan de hand van het enig overblijvend naamkaartje bekend als 'mijnheer Marchand' (het personage uit de vorige romans van Koen Peeters), wat even nadien door een hem onbekende vrouw wordt verstaan als 'mijnheer sjamaan'. Peeters-Marchand-de schrijver: alles grijpt in elkaar.
Binnen de kaderopbouw van de honderd hoofdstukken en de eraan verbonden noten brengt Peeters dan een binnenstructuur aan die gebaseerd is op de negen astrologische tekens: ieder 9e hoofdstuk, van 9 over 18, 27... tot en met 90, leidt de lezer via een persoonlijke aanspreking tot zijn levensop-dracht, die moet overeenstemmen met het astrologische teken dat hij uit eraan voorafgaande aanwijzingen heeft kunnen vaststellen.
Een literair spel dat wordt opgevoerd, maar dat nergens in pose of aanstellerij verzinkt. Handig bouwt Peeters, waar nodig of wanneer het allemaal wat overtrokken dreigt te raken, relativerende rustpunten in zijn verhaal in. Hier spelen de nevenfiguren, o.m. die van Max, die als een soort controleur in opdracht van de firma Corp, Ben voortdurend voor de voeten loopt, een belangrijke rol. Max heeft bv. nooit tijd, hij maakt nooit een zin af, want altijd is hij wel ergens met iemand aan het telefoneren... Peeters schrijft zo'n typetje moeiteloos de grond in. [Jooris Van Hulle]
Chrétien Breukers
Koen Peeters (1959) debuteerde in 1988, met de roman 'Conversaties met K'. Daarna volgden nog vier romans en een samen met collega-auteur Kamiel Vanhole geschreven vertelling 'Bellevue/Schoon uitzicht'. Peeters wordt vooral geprezen om zijn soepele stijl én om de manier waarop hij belangrijke thema's in die stijl weet te "verpakken". 'Mijnheer sjamaan' is Peeters' zesde roman en hij getuigt zeker van groot vakmanschap. De stijl van het boek is ernstig, maar nergens zwaar. Peeters vertelt het verhaal van een man die bodemmonsters moet nemen op een vervuilde zandvlakte in opdracht van een of ander vaag bedrijf: Corp. Hij logeert in een oud, vervallen hotel en komt in contact met allerlei mensen. Mensen die één ding met elkaar en met de hoofdpersoon gemeen hebben: ze zoeken naar iets. Naar god, zichzelf of naar een heilige plek. Peeters verweeft alle verhalen van alle personages op ingenieuze wijze met elkaar, zonder dat het boek een oplossing biedt - maar dat is in goede literatuur ook niet de bedoeling. Paperback; vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.