Brandlucht
Erik Vlaminck
Erik Vlaminck (Auteur)
31/12/2005
Met een ferme dosis zelfrelativering -- ook dus waar het zijn eigen literaire probeersels uit die tijd betreft -- verwijst Erik Vlaminck hier naar zijn in 1977 verschenen poëziebundel Kringlopen. Poëzie, althans in bundelvorm, is er niet meer op gevolgd. Vlaminck vond snel zijn ware roeping als verhalenverteller. Tien volle jaren en meer heeft hij nodig gehad om zijn geschiedenis -- die van zijn familie en van mensen die mee zijn jeugd hebben ingekleurd -- op papier te zetten. Het resultaat mag er zijn: van Quatertemperdagen (1992) tot Het schismatieke schrijven (2005); een roman fleuve zoals er weinig, al te weinig nog worden geschreven.
"Ik bewaar een gedeukte tuba, twee teerlingen, een oorbel en een brief. En onbeschrijfelijk veel weemoed." Zo luidt het slot van Quatertemperdagen. Vijf romans verder, om het geheel cyclisch te vatten, besluit Vlaminck Het schismatieke schrijven met deze auteursinterventie: "Ik overwoog de foto's vooraan in het schriftje te steken waarin ik aantekeningen maakte voor het boek dat ik wilde schrijven over de heersende wantoestanden in psychiatrische inrichtingen. Het was alleen de vraag of ik wel ooit aan dit boek zou beginnen. Ik zou er mezelf mee verscheuren." Van weemoed om wat verloren is gegaan tot het besef dat schrijven psychologisch zo zwaar kan drukken op het gemoed dat het 'verscheurend', schismatiek dus, kan werken. Voor alle duidelijkheid: de uitspraak die Erik Vlaminck in de mond neemt aan het slot van Het schismatieke schrijven dateert, als we de chronologische aanduidingen in de tekst mogen geloven, van eind 1978, als hij van een van de patiënten in de inrichting waar hij werkt, een envelop met foto's heeft ontvangen. Die zijn afkomstig van Constant van Stokken, de hoofdfiguur uit de roman die zich enkele weken voordien te pletter had gereden met zijn wagen. Als auteur wilde Erik Vlaminck, zo wordt in de roman te verstaan gegeven, zich in die jaren '70 als wereldverbeteraar opstellen. Als hij zomer 1976 in een volkscafé Stan ontmoet, pakt hij -- in plaats van zijn vroegere schoolmakker een luisterend oor te bieden -- uit met zijn eigen 'schitterende' verhaal: liever dan voor de klas te gaan staan gaat hij in een psychiatrische instelling werken, want, "ik wil schrijver worden. [...] Om een boek te schrijven over hoe ze daar mensen platspuiten en elektroshocks geven en hersenspoelen. Ik zal aanklagen wat er aan te klagen is. Ik weet al hoe ik het ga aanpakken. Ik ga er één patiënt uitpikken en die ga ik observeren. Zijn casus wordt de metafoor die het werk zal schragen." Stan van Stokken, over wiens kindertijd en jeugd in de jaren '60 Vlaminck al uitvoerig had geschreven in Stanny, een stil leven (1996, deel drie), kan de auteur niet als casus dienen. Het is Vlamincks verdienste dat hij in Het schismatieke schrijven bij mondjesmaat prijsgeeft wat hem zo nauw aan zijn gestorven jeugdvriend bindt en blijft binden. In de proloog van de roman, gesitueerd in 2003, verklaart hij meteen hoe iemand als Stan van Stokken zijn plaats is komen opeisen binnen de familiesaga die in de andere vier delen van de cyclus vorm heeft gekregen: de auteur gaat het graf van zijn vader inspecteren net op het moment dat de grafzerk van zijn overleden vriend definitief wordt verwijderd. Dan pas kan Vlaminck het boek schrijven, "dat vermaledijde boek, dat boek over de laatste twee jaar voor de dood van Stanny van Stokken, dat boek waarvan de stukken en flarden nu al zo lang in de lade liggen." Meteen een verklaring ook voor het feit dat het boek -- in 1996 al aangekondigd als sluitstuk van de cyclus -- nu pas is kunnen verschijnen.
Voor de afzonderlijke delen van zijn genealogische cyclus past Erik Vlaminck, uitzondering gemaakt voor De portrettentrekker (1998, deel 4), een gelijkaardig procédé toe dat, telkens in de vorm van een proloog, de aanzet tot het schrijfproces moet verduidelijken. Meteen impliceert deze werkwijze dat Vlaminck als auteur ook zelf in zijn boeken aanwezig is, zonder dat hij zich daarvoor op de voorgrond wil/moet manoeuvreren. Over het 'waarom' van zijn familiekroniek, zei hij in een interview dat het hier ging om "verhalen die door iedereen altijd zorgvuldig verzwegen waren. Onvervulde liefdes, overspelige verhoudingen, de kleine collaboratie in de Tweede Wereldoorlog. Daar wilde ik over schrijven, maar niet zolang de betrokkenen nog leefden." Die spanning tussen afstand en betrokkenheid geeft aan Vlamincks teksten een totaal eigen signatuur, die hem binnen de trend van het genealogische schrijven (Pleysier, Van den Broeck, Mortier...) een vaste plaats heeft verzekerd.
Erik Vlaminck gaat te werk als een gedegen en onderlegd spoorzoeker: hij gaat familieleden opzoeken, mensen die zijn (groot-)ooms en tantes nog gekend moeten hebben, om hun verhalen te beluisteren. Of hij werkt, zoals in De portrettentrekker, met foto's die zwijgend het verhaal van een leven vertellen. In Quatertemperdagen is dat het leven van zijn grootouders van moeders kant; Wolven huilen (1993, deel 2) beschrijft het leven van Alfons Huybrechts, de halfbroer van zijn grootmoeder. Samen met zijn vrouw Liza is Fons na de oorlog naar Canada uitgeweken. Over hem weet Leon van Riel, de grootoom die Erik gaat uitvragen in een bejaardentehuis van het OCMW van Antwerpen, weinig te vertellen. Vlaminck is Fons en Liza dan maar zelf gaan opzoeken in Canada, om hen nadien hun plaats te geven in zijn familiegeschiedenis. In De portrettentrekker (1998) gaat het in de eerste plaats over tante Virginie, de zus van opa Vlaminck, en grootvader Henri Vlaminck zelf. En in Houten schoenen (2000, deel 5) gaat de auteur in Duitsland de plaats(en) bezoeken waar zijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger was gaan werken. Wat naar boven wordt gewoeld in de levensverhalen, is niet steeds even fraai. Vandaar o.m. het aan Malachy McCourt ontleende motto bij Houten schoenen: "Een familie is zo ziek als haar geheimen". Het is verleidelijk te beweren dat het engagement van de wereldverbeteraar in spe uiteindelijk meer en meer is gaan aanleunen bij een vorm van (persoonlijke) therapie. Maar Vlaminck weet die valkuil te ontwijken: in zijn familiekroniek hangt hij een beeld op van een stuk -- hoe beperkt het ook moge zijn -- sociale en politieke geschiedenis van Vlaanderen.
In 1996 verscheen Stanny, een stil leven. In het bejaardentehuis waar de auteur zijn grootoom Leon gaat bezoeken, loopt hij Adriaan van Stokken tegen het lijf. Vlaminck vertelt de demente man dat hij diens zoon nog heeft gekend, "toen ik kind was, woonden wij naast jullie. In Kapellen." Wat volgt is het verhaal over een eenzelvige jongen, die na de beslissing Wilmarsdonk op te offeren aan de havenuitbreiding, met zijn ouders naar Kapellen is verhuisd, maar daar nooit heeft kunnen aarden. Hij wordt, als kind maar ook nadien nog, het mikpunt van spot. Aan het slot wordt gesuggereerd dat hij zelfmoord pleegt.
Het schismatieke schrijven gaat over de laatste twee jaar van Stanny's leven. Nadrukkelijk verbindt Vlaminck beide romans. Wat in Stanny, een stil leven nog de epiloog vormde -- het moment dat Eriks moeder de schrijver inlicht over Stanny's dood -- komt bijna letterlijk terug, als openingsfragment van het slotdeel dat najaar 1978 gesitueerd wordt. En hier is het ook nog eens nonkel Leon (van Riel) die Erik wijst "dat ge daar in dat zothuis zijt gaan werken om gedachten op te doen om boeken te kunnen schrijven. [...] En ondertussen hebt ge daar, terwijl ge er nog geld mee verdient ook, een van uw vrienden mee de dieperik in geholpen." Daarmee wordt het schuldgevoel verwoord dat aan de basis ligt van het schrijven van deze roman. Door aan het slot te verwijzen naar het 'verscheurende schrijven' kiest Vlaminck de kant van zijn ongelukkige jeugdvriend, die zichzelf -- wanneer hij in de inrichting is geplaatst -- omschrijft als zijnde 'schismatiek'.
Het Vlaams naturalistisch levensverhaal van Stan Van Stokken biedt weinig hoopgevends, ook al valt hem op zeker moment een fortuin in de schoot. Een erfenis van zijn grootmoeder die hij -- omdat zijn vader boven zijn stand was gehuwd -- nooit heeft mogen ontmoeten.Via cursief weergegeven deelzinnen roept Vlaminck de verwarring op waaraan Stanny meer en meer ten prooi valt. "Dat draait en dat wentelt maar": in Stanny's hoofd weerklinken, als de echo die ook Leo Pleysier al zo indringend beschreef, flarden van uitspraken die uit een vijandige wereld afkomstig zijn en hem, vaak vanuit een moraliserende invalshoek, voortdurend terechtwijzen. In die nauwgezet aangebrachte verwijzingen, zo subtiel gedoseerd dat ze nergens hun effect dreigen te verliezen, tekent Vlaminck een stuk mentaliteitsgeschiedenis van de jaren '60 en '70.
Aan die levensschets van Stanny verbindt Vlaminck ten slotte ook een tragische liefdesgeschiedenis. Ook hier kruisen beider levens elkaar: de relatie tussen Nicole en Erik spingt af, voor Stanny blijft zij de onbereikbare geliefde. Ook hier vermijdt Vlaminck de valkuil van het sentimentele: wat er ooit is geweest -- en hier vraagt de lezer zich af of er ooit iets is geweest -- tussen Nicole en Stanny, wordt alleen gesuggereerd.
Het schismatieke schrijven is, als waardige afsluiter van de familiecyclus, de roman die het dichtst op de huid van Erik Vlaminck is geënt. De dubbele opdracht die hij zich had gesteld, lijkt voltooid: bewaren wat anders voorgoed verdwenen zou zijn en zichzelf een identiteit geven, als mens én als schrijver. [Jooris Van Hulle]
Redactie
Onlangs werd de 'verbluffende romancyclus van de erfgenaam van Willem Elsschot' (NRC) voltooid. Een overkoepelende titel kreeg de cyclus niet, maar er is een grote onderlinge samenhang tussen de zes delen: "Quatertemperdagen", "Wolven huilen", "Stanny, een stil leven", "De portrettentrekker", "Houten schoenen" en "Het schismatieke schrijven". Dit slotdeel speelt in de tweede helft van de jaren '70 van de 20e eeuw. Erik werkt, evenals de schrijver deed, in een psychiatrisch centrum en wil ook schrijver worden. De echte hoofdpersoon is echter Eriks buurjongen Stanny van Stokken uit het derde deel, die door iedereen gepest wordt, langzaamaan krankzinnig wordt (schismatiek=schizofreen) en overlijdt ten gevolge van een eenzijdig auto-ongeluk (of suïcide?). Een belangrijk thema zijn de wantoestanden in de medische wereld, met name in het krankzinnigengesticht, verteld door de ik-figuur van de niet sympathiek getekende Erik, de moddervette en invalide nonkel Leon van Riel - een soort kruising van Droogstoppel en Archie Bunker - en de personale verteller vanuit het standpunt van Stanny. Een knappe afronding van de cyclus. Normale druk.