Terug naar Neerpelt
Lieve Joris
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Augustus, cop. 2006 |
VOLWASSENEN : ROMANS : JORI |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Augustus, cop. 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : JORI |
Paul Verbraeken
te/ep/23 s
Auteur Lieve Joris zoekt de ziel van oorlog in Congo
Banyamulenge, Hutu's, Tutsi's, Nande, Hunde, Luba, Lunda... Allemaal slachten ze elkaar regelmatig af in het onmetelijke Congo. Maar is het met 'onze' Bosniërs, Serviërs of Kroaten echt anders? In haar nieuwste Congo-boek Het uur van de rebellen beschrijft de Vlaamse schrijfster Lieve Joris door de ogen van de rebel geworden Congolees Assani niet alleen het lot van de Banyamulenge in het oosten van Congo. Aan journalist Paul Verbraeken legt ze uit hoe ze in haar boek vooral wilde uittekenen hoe mensen in etnische conflicten tegen elkaar worden opgezet.
"Niemand wil ons hier." "Wij hebben alleen maar vijanden." "Rwandezen en Congolezen willen niet dat ik leef." "Zelfs de gorilla's zijn beter beschermd." Herhaaldelijk zucht de boomlange, graatmagere Tutsi generaal-majoor Assani dat zijn volk, de Banyamulenge, door iedereen wordt uitgespuwd en steeds weer tussen hamer en aanbeeld belandt.
Met Het uur van de rebellen is Lieve Joris aan haar derde boek toe over Congo. Zelf verbleef ze hiervoor maandenlang in soms uiterst primitieve en lang niet altijd veilige omstandigheden in Congo.
Bij het verschijnen van uw vorige boek, Dans van de luipaard, vertelde u in augustus 2001 dat het voorlopig genoeg was met Congo. Sindsdien werd u herhaaldelijk in Congo gesignaleerd omdat u aan een nieuw boek werkte.
Dit onderwerp zat sinds 1998 in mijn hoofd. Toen ik Dans van de luipaard schreef, wist ik al dat ik ooit Het uur van de rebellen zou moeten schrijven. Maar de mensen die in dit verhaal een rol speelden zaten aan het front, waren weg of waren moeilijk te benaderen. Ik verkeerde aanvankelijk lange tijd in hun omgeving, zonder al te dicht op hun huid te zitten. Ik wilde hun vertrouwen winnen om de diepere gronden te begrijpen. Het was een langzaam proces.
Vanaf 1988 wist ik dat ik dit zou doen. Dans was in dat opzicht een tussendoortje - het scenario van de oorlog. Mijn nieuwe boek is het verhaal van de problematiek daarachter, de redenen van deze oorlog.
Op een bepaald moment begonnen de figuren die in dit boek een rol spelen steeds meer mijn aandacht te trekken. Omdat hun problematiek zo gecompliceerd is, leek het me verstandig het verhaal zoveel mogelijk vanuit één personage te schrijven.
In 2002 ben ik in functie van dit boek teruggegaan. De situatie was toen grondig gewijzigd door de komst van de VN-soldaten (Monuc). Met de hulp van de VN kon je plotseling opnieuw overal in het land komen. Niet veel later trad de overgangsregering aan. Ik ben dus teruggaan naar het landschap na de slag.
Uw vorige Congo-boeken waren reisverhalen: Congo gezien door de ogen van Lieve Joris. Hier komt u niet aan bod. Een roman kan je het nochtans niet noemen. Daarvoor zijn de figuren en feiten té echt.
Ik zou het faction noemen, een combinatie van fictie en feiten. Het is in die mate fictie dat ik bijvoorbeeld niet aan het front was met mijn figuren. Maar als ze terugkwamen, kon je wat er er aan het front gebeurde vaak lezen in hun ogen: de achterdocht, het gevaar, het schuldgevoel ook. Soms heb ik uiteraard ook moeten reconstrueren op basis van documenten en bezoeken aan plaatsen.
Van november 2004 tot einde juni 2006 heb ik aan dit boek geschreven. Onlangs ben ik nog even naar Kinshasa teruggegaan om een en ander te controleren en aan te vullen.
In de eerste 150 pagina's die ik aanvankelijk schreef, was ik aanwezig, net als in mijn andere boeken. Maar na zes maanden heb ik alles weggegooid. Ik liep te veel door het beeld. Om dichter bij hen te zijn, moest ik mezelf onzichtbaar maken. Het zijn niet noodzakelijk de echte personages die achter de feiten zitten, maar je hoort ze praten en ik zit zeer dicht bij de werkelijkheid.
Om alles uit te zoeken en te ervaren ben ik tussen 2002 en 2004 nu eens zes maanden, dan weer negen maanden in Congo geweest. Sinds 1997 was ik in totaal vier volle jaren in Congo.
Ik ben ook op de hoogvlaktes van Oost-Congo geweest, waar kolonel Masunzo zowat een eigen Banyamulenge-republiekje heeft. Ik had hem vanuit Bukavu geschreven en mocht na verloop van tijd komen. Na twee weken stuurde hij me terug. We konden het niet eens worden. Hij wou me een gids toewijzen, ik probeerde daaraan te ontkomen. Na zeven weken wachten in Bukavu volgde een tweede toelating. Toen heb ik vijf weken door de hoogvlaktes kunnen trekken.
Hoe kwam u bij dat kleine Banyamulenge-volk terecht?
Toen ik in 1997, na een afwezigheid van elf jaar, opnieuw in Congo arriveerde, had ik algauw het gevoel: er zit een splinter in de huid van Congo. Die splinter zweert en ontsteekt. Je kan dat niet blijven ontkennen. Die splinter, dat waren op dat moment de Banyamulenge. Eerder waren de Kasaïens opgejaagd door de Katangezen. En door de recente tweespalt Kabila-Bemba zie je dat de mensen uit Kinshasa in opstand komen tegen de Swahili-sprekenden uit het oosten, en omgekeerd.
Ik hoopte naar aanleiding van de specifieke problematiek van de Banyamulenge ook inzicht te krijgen in andere conflicten, zoals de recente oorlog tussen Israël en Libanon. Telkens blijken mensengroepen die je tot paria maakt, levensgevaarlijk te worden.
Het is dus ook voor ons een zeer herkenbaar gegeven. Het is overdrachtelijk. Het gaat dus absoluut niet alleen om de Banyamulenge. Mijn oog werd die kant opgetrokken. Ik dacht: als ik die mensen en dat conflict volg, zal ik ook andere conflicten in Congo beter kunnen begrijpen.
Mensen zonder thuis zijn gevaarlijk. Er zijn in de wereld veel situaties zoals die van de Banyamulenge. Ik heb gepoogd om de achtergrond van hun problemen te begrijpen. De Congolezen zeiden dat de Rwandezen weg moesten. En al wie op hen leek. Al wonen de Banyamulenge al minstens sinds de 19de eeuw in Oost-Congo, ze werden plotseling opgejaagd en als dé vijand beschouwd.
Dit conflict lijkt op wat zich de voorbije zomer afspeelde tussen Israël en Libanon. Of tien jaar geleden in de Balkan. In Libanon begrepen de mensen niet wat hen overkwam. Israël viel Libanon aan omdat het zich bedreigd voelde door de Hezbollah. In Congo begrepen de Congolezen ook niet waarom ze aangevallen werden, maar Rwanda zei dat het zich bedreigd voelde door de Hutu-milities in Oost-Congo. Ik heb ontzettend hard gepoogd om uit het vaarwater van de pro's en contra's te blijven. Mij ging het er om de mensen achter deze drama's te laten zien.
De haat tegen de Rwandezen heb ikzelf kunnen vaststellen, zelfs in Lubumbashi dat niet rechtstreeks onder de oorlog te lijden had. Geraakt Congo nog ooit uit deze verdeeldheid?
Ik zou honderd jaar willen slapen en dan zien hoe de Congolezen eruit gekomen zijn. Op eigen kracht. Congo is tot fantastische dingen in staat. Ik ben van de Congolezen gaan houden in 1985, een relatief onschuldige tijd.
Maar soms word je moedeloos van de hardheid in een land met zo'n enorme potentie. Ik vraag me af of die enorme internationale hulpverlening hen ook niet hun geloof in zichzelf doet verliezen. Je krijgt een soort hospitalisatiesymptoom. In een ziekenhuis kan men je zo bemoederen en weerloos maken, dat je het gevoel hebt niets meer te kunnen. Terwijl de Congolezen er alleen bovenop zullen komen als ze hun lot in eigen handen nemen.
Wie is je hoofdfiguur? Iedereen die Congo opvolgt, weet dat je geen fictie schrijft. Met wat googelen rond de woorden 'RCD' en 'generaal' kom je al snel bij mensen van vlees en bloed. Is het de militair Jean-Jacques, die al in je vorige boek rondliep?
Neen het is niet Jean-Jacques. Die studeert nu rechten in Kigali.
Koen Vidal
te/ep/20 s
Assani behoort tot de Banyamulengegemeenschap en groeit op als halfwees in de hoogvlakten van Oost-Congo. Zijn moeder beschermt hem tegen zijn autoritaire ooms en als jonge man wil hij eigenlijk niets liever dan zijn studies geografie afwerken. Maar hij wordt gegrepen door de geschiedenis van de Grote Meren. In de aanloop van de Rwandese genocide confronteren Hutu- extremisten hem met zijn Tutsi-afkomst en bijna onvermijdelijk raakt hij betrokken bij de recente conflicten in Congo. Hij vecht aan de zijde van Laurent-Désiré Kabila tegen Mobutu, wordt daarna wegens zijn etnie uit Kinshasa verjaagt om uiteindelijk tegen zijn zin aangesteld te worden als rebellencommandant in Oost-Congo. Na de Congolese oorlog belandt hij opnieuw in Kinshasa, deze keer als generaal in het herenigd Congolese regeringsleger.
> http://www.radiookapi.net/
Website van de felbeluisterde 'radio van de vrede'. Onder meer gesponsord door de VN.
> http://www.monuc.org/
Officiële website van de VN-vredesmacht in Congo.
> http://www.congoforum.be/
Belgische website met persartikelen over Congo uit Belgische en internationale media.
> http://www.lepotentiel.com/
Een van de betere Congolese kranten.
> http://www.rfi.fr/index.asp
De Franse wereldomroep met veel aandacht voor Afrikaanse berichtgeving.
> http://www/bbc.co.uk
De Britse wereldomroep met een aparte sectie voor Afrika.
Lieve Joris
Het uur van de rebellen
Augustus, Amsterdam, 288 p., 18,90 euro.
> De Limburgse Lieve Joris studeerde journalistiek in Utrecht en was jarenlang redacteur bij De Haagse Post.
> Ze is een verwoed reizigster en in 1986 publiceert ze haar eerste reisverslag. De Golf is het relaas van een vrouw die door de hyperconservatieve Golfstaten reist.
> Reist niet enkel in de Arabische wereld maar ook in Afrika. Wordt in Congo/Zaïre gezogen, het land waarover ze drie boeken schrijft: Terug naar Congo (1987), Dans van de luipaard (2001) en Het uur van de rebellen (2006).
> Succesformule: mix van journalistiek en literaire stijl.
Lieve Joris reist in het voetspoor van een Congolees rebellenleider
Wie is commandant Assani? Hij is het hoofdpersonage van Het uur van de rebellen, het nieuwe Congoboek van Lieve Joris. Assani behoort tot de Banyamulenge, een gemeenschap die in de hoogvlakten van Oost-Congo woont en oorspronkelijk afkomstig is uit Rwanda en Burundi. De rest van Congo beschouwt hen als Rwandese Tutsi's. Voor de Rwandezen zijn de Banyamulenge dan weer Congolezen die op tijd en stond ingeschakeld kunnen worden om voor rekening van Kigali oorlog te voeren of grondstoffen te plunderen. Assani behoort met andere woorden tot een groep die overal en nergens thuishoort en door de andere kampen wordt verwenst. Wanneer in 1998 de oorlog tussen Congo en Rwanda uitbreekt, raken de Banyamulenge geplet tussen twee landen. Ook Assani - die eigenlijk niets liever wil dan geografie studeren - wordt meegezogen in de neerwaartse beweging. Hij komt aan het hoofd te staan van de militaire operaties in de rebellenhoofdstad Goma. Zodra de oorlog voorbij is, belandt Assani in het gevaarlijke en wantrouwige Kinshasa: als generaal van het eengemaakte Congolese leger. Het personage is geïnspireerd op een bestaande persoon, maar Lieve Joris springt discreet om met Assani's ware identiteit.
Wij nemen aan dat u de echte Assani op deze manier zoveel mogelijk wilt beschermen?
"Dat ook, maar er zijn nog andere redenen. Het personage uit mijn boek valt niet helemaal samen met de realiteit. Ten eerste omdat het onmogelijk is om zomaar in iemands hoofd te kruipen, zeker niet als het om een ingewikkelde Afrikaan gaat. Maar daarnaast is Assani een gecomponeerd personage. Een deel van mijn portret is inderdaad gebaseerd op een rebellencommandant, maar ik stopte er ook elementen in van andere levende personen: iets wat ik gehoord had van een Rwandese militair, een anekdote van een Burundese filmmaker, ontmoetingen tussen personen die ik in het boek heb uitgewerkt tot lange telefoongesprekken. Om de informatie naar boven te halen, ging ik als een journalist te werk. Niets is bedacht. Maar de manier waarop ik het verhaal heb uitgeschreven, is een constructie. Het is wat de Amerikanen faction noemen: een combinatie van fact en fiction. Dat was voor mij de beste manier om naar de diepte van Congo te gaan. Op een bepaald moment heb ik een groep mensen gevolgd van wie ik dacht: als ik hen begrijp, zal ik iets begrijpen van wat er zich hier achter de coulissen afspeelt. Het is trouwens niet eenvoudig om mensen als Assani te volgen. Ze zaten op de roetsjbaan van de recente Congolese geschiedenis. Die mensen waren oorlog aan het voeren. Die stierven. Die verdwenen. Bovendien wist ik dat hoe dichter ik op de huid van mijn bronnen kroop, hoe meer risico ik liep om zelf een kogel door m'n kop te krijgen. Maar Assani bracht me wel naar de rafelkant van Congo. De extreme realiteit van een oorlog. De haat tussen etnieën. Het moorden. Zo kreeg ik nieuwe antwoorden op oude vragen. Waarom is iemand als Assani niet bang om te vechten, vroeg ik me af. Wat is de drijfveer van die mensen? Een deel van het antwoord kreeg ik tijdens een bezoek aan Assani's geboortestreek: de hoogplateaus van Zuid-Kivu. Toen ik daar was kon ik me voorstellen hoe hij als jongetje van elf met een geweer op de schouders tussen de koeien had gelopen. Zijn dieren moesten koste wat het kost beschermd worden tegen de rebellen die zich toen in die regionen ophielden, want ze vertegenwoordigden zijn toekomst en de welvaart van zijn familie."
Toch blijft Assani een extreem personage: een oorlogsmisdadiger die zich laat omringen door kindsoldaten. Iemand van wie Human Rights Watch zou wensen dat hij zo snel mogelijk naar het Internationaal Strafhof in Den Haag wordt overgevlogen.
"Hij heeft inderdaad dingen gedaan waarmee je in één leven niet in het reine komt. Maar zo lopen ze bij de vleet rond in Congo. Ik heb me regelmatig afgevraagd: zullen die mensen ooit berecht worden? Want zulke krijgsheren zitten momenteel wel aan de top van de politiek en het leger. Tegelijkertijd is Assani iemand die verder moet leven met het idee dat hij mensen heeft omgebracht of laten ombrengen. Zo'n man heeft ook een deel van zichzelf gedood. Hij lijkt normaal, maar stukken van Assani zijn afgestorven. Dat was natuurlijk ook het moeilijke bij het schrijven van dit boek. Dat ik nog nooit zo dicht bij dit soort dilemma's heb gestaan. Heel bewust wilde ik geen oordeel vellen over Assani. Ik deed iets wat ik nooit eerder gedaan had: aan de kant van de dader gaan staan, die zichzelf als slachtoffer beschouwt."
Maar u trok wel samen op met die oorlogsmisdadigers. Hoe ga je met zulke mensen om?
"Zonder het Stockholmsyndroom te krijgen (lacht). Tja, als je zo lang in iemands leven duikt, ga je je op den duur wel in die persoon inleven. Zonder empathie kun je zo'n man als Assani niet beschrijven. Ik geef toe dat je na een tijdje een zekere souplesse krijgt in de omgang met dat soort mensen. Maar ik hield mezelf wel in de gaten hoor. Ik besefte wel met welke extreme mensen ik te maken had. Het is niet omdat ik in mijn boek geen oordeel vel, dat ik mij geen vragen stel bij wat er in Congo allemaal is gebeurd. Maar ik geef toe, deze keer ben ik wel erg ver gegaan. Tegelijkertijd wist ik zeer goed: als ik deze mensen in de gaten houd, kan ik iets over Congo vertellen wat waarschijnlijk nog nooit is verteld. Tijdens de voorbereiding van mijn boek las ik trouwens veel over de verschrikkingen die zich in het verleden in Europa hebben afgespeeld: de twee wereldoorlogen, Joegoslavië. Ook dat was een manier om afstand te nemen van mijn onderwerp. Congo heeft niet het monopolie van extreem geweld. Ook bij ons leven er veel Assani's: mensen die op een bepaald moment aan de andere kant van de morele grens terechtkomen, omdat ze door allerlei tegenstrijdige krachten voortgestuwd worden. Een aantal jaren geleden was ik in Sarajevo. Op een avond zag ik in een café vier stoere jongens zitten. Aan de andere kant van de tafel: vier meisjes met hoofddoek die braafjes hun milkshake aan het opdrinken waren. Een vriend van me vertelde dat die vier kerels aan het front hadden gezeten. 'Die hebben alles meegemaakt en hebben allerlei soorten vrouwen gehad. Maar nu willen ze een gewoon meisje met een hoofddoek.' Dat heb ik ook in Congo gezien. Militairen die jarenlang een extreem gewelddadig leven leidden en alle mogelijke vrouwen hadden gehad, gingen na de oorlog op zoek naar een traditioneel meisje met wie ze zo vlug mogelijk kinderen wilden. Wat ze zoeken is stabiliteit, zekerheid, een gewoon leven. Op een literair festival in Nederland kwam ik laatst een jonge schrijver tegen: een Zuid-Afrikaan van Indische afkomst die zich tot de islam had bekeerd. Die jongen had een prijs gewonnen, maar hij sprak nauwelijks. Hij droeg een sjaal met Arabische inscripties en zat voortdurend naar zijn iPod te luisteren. 's Ochtends bij het ontbijt ben ik tegenover hem gaan zitten en zijn we dan toch beginnen te praten. Een zeer intelligente jongen die een mooi boek had geschreven, maar voortdurend een zekere boosheid uitstralend. Ik ken dit zo goed uit de Arabische wereld: jongens die enorm slim en getalenteerd zijn, maar als je ze niet bijhoudt, glijden ze weg naar de verkeerde kant en dan worden ze kwaad op alles. Net als Assani."
Tussen 1997 en 2004 hebt u voor uw twee laatste boeken in totaal vier jaar in Congo gereisd. Bent u nog in staat om als een gewoon mens in Nederland te leven?
"Op bepaalde momenten was ik inderdaad weggedreven van het centrum van de wereld. Zelfs op het vlak van computers kon ik niet meer volgen. 'Lieve, gij zijt niet meer bij te praten', zeiden mijn vrienden. 'Gij zijt te ver weggeweest.' Verder was ik in 2004 echt wel toe aan een spoedcursus hedendaagse Europese en westerse geschiedenis. Ook Nederland was enorm veranderd. De hele discussie die na de moord op Theo van Gogh losbarstte. De schok die de Nederlandse samenleving te verwerken kreeg. De toenemende xenofobie ook. Intellectuelen die plotseling tekeergingen met harde woorden. Net als Congo was ook Nederland aan het wankelen gegaan. 'Lieve, je moest eens weten wat een chaos hier op het stadhuis is losgebarsten', vertelde een vriend van me die adviseur was van de Amsterdamse burgemeester Job Cohen. Ik moet bekennen dat ik de Van Goghdiscussie voor een deel aanschouwde met een Afrikaanse reflex. Als ik zie hoe Nederland er niet in slaagt om de moord op één man te verwerken, moet ik aan Rwanda denken. Daar kostte de haat tussen twee gemeenschappen het leven aan honderdduizenden mensen. En wij willen dat de Hutu's en de Tutsi's hun problemen op enkele jaren tijd oplossen, denk ik dan. Wat een pretentie! Hoe kun je van die mensen verlangen dat ze verdraagzaam zijn en maar vlug vrede stichten. In Nederland valt er één dode en heel het land staat op z'n kop. Onze westerse samenlevingen zijn even gevoelig voor geweld en haat als de Afrikaanse. Het humanisme waar wij zo trots op zijn is bijzonder broos."
Een maand geleden braken er in Kinshasa zware gevechten uit op het moment dat de uitslag van de presidentsverkiezingen bekend werd gemaakt. Hoe reageert de Europees-Congolese Lieve Joris op zo'n escalatie?
"Als er zoiets gebeurt, begint mijn gsm onmiddellijk te biepen. Voortdurend krijg ik dan telefoontjes en e-mails van vrienden die me op de hoogte willen houden en hun bezorgdheid willen delen. Ik zit dan de hele tijd te internetten en naar internationale radiostations te luisteren. Om toch maar te begrijpen wat er aan de hand is. Het probleem in Kinshasa is natuurlijk dat de twee presidentskandidaten en hun aanhang de gewoonte hebben om op elkaar te schieten. Want dat kunnen de Congolese leiders wel hé: schieten. Zelfs als ze nog maar denken dat er een gevaar is, grijpen ze naar de wapens. Sommige politici zijn ook erg bang voor wat er gaat gebeuren als ze niet winnen. Jean-Pierre Bemba riskeert bijvoorbeeld uitlevering aan het Internationaal Strafhof in Den Haag. Dat verklaart waarom ze iets willen forceren. Daarin zijn ze door de jaren heen heel goed geworden: beslissingen forceren. Dat mechanisme proberen ze ook nu weer te gebruiken."
Enig idee hoe het nu verder moet met Congo?
"Weet je, eigenlijk zou ik honderd jaar willen slapen. En dan ontwaken om te zien hoe de Congolezen met al hun talenten uit de put zijn gekropen. Hoe ze dat zullen doen? Geen idee. Walter Zinzen schreef ooit dat geen enkel van de scenario's die ooit voor Congo werden uitgedacht, zijn uitgekomen. Het liep altijd weer anders in dat land. Heel wijze woorden vind ik dat."
Gelooft u in het verkiezingsproces dat momenteel aan de gang is?
"Ja, al heb ik ook mijn bedenkingen. Toen ik de laatste keer in Congo was, vertelde een oude pater me: 'Lieve, we zitten hier nog helemaal in de tijd van Leopold II. Alles staat in het teken van de handel in de Congolese bodemrijkdommen.' Die pater had gelijk. Het Westen probeert via democratisering stabiliteit te creëren. Het moet daar rustig zijn, zodat we handel kunnen drijven. Uiteindelijk is iedereen geïnteresseerd in de vraag: 'Wat kunnen wij daar verdienen?' Dat er in Congo ook nog een volk leeft dat snakt naar democratie, dat wil ademen, uitbetaald wil worden en een leven wil opbouwen, wordt nog te veel over het hoofd gezien. Congo wordt nog steeds behandeld als een wingewest. Met als gevolg dat ook heel wat Congolezen zich naar die situatie hebben geschikt. Ze nestelen zich in de rol van hulpbehoevende en dat is slechts heel langzaam aan het veranderen. Ook op dit moment worden ze verregaand geassisteerd: met ontwikkelingsprojecten, met vredestroepen, met technische bijstand voor het verkiezingsproces enzovoort. Het doet me denken aan mijn oude vader die op een bepaald moment zoveel verpleging om zich heen had dat iedereen vergeten was dat hij nog zelfstandig kon lopen. Maar op een dag was hij zijn poes kwijt, stond hij op en ging hij op zoek naar de poes. 'Onze pa staat in het midden van de kamer', riep iedereen, 'onze pa kan lopen.' 'Ja natuurlijk kan onze pa lopen', riep ik terug, 'maar hij moet wel de kans krijgen.' Hetzelfde is momenteel met Congo aan de hand. Veel Congolezen proberen graantjes mee te pikken van wat die hulpindustrie in het land pompt. Er moet een moment komen waarop de Congolezen zeggen: 'Oké, wij gaan het zelf doen.' En soms krijg ik de indruk dat dat moment aan het komen is. Ik zie mensen die niet langer wachten op het geld van een internationale ngo om een rijstveldje aan te maken. Mensen die zeggen: 'Ik begin er zelf aan.' Hetzelfde geldt voor een vriend van mij, Floribert, die verkoopdirecteur is bij een ijscobedrijf. Op een dag kreeg hij de opdracht om 500 mensen aan te werven. Binnen de kortste keren kwamen er allerlei mensen over de vloer die hem wilden omkopen: 'Als je mijn neef in dienst neemt, betaal ik je 200 dollar.' Mijn vriend vertelde me dat hij in korte tijd heel veel geld had kunnen verdienen. 'Maar', voegde hij er aan toe, 'dan had ik moeten samenwerken met 500 leeghoofden'. Dat zag hij niet zitten. 'Jij bent gek om dat geld te weigeren', kreeg hij voortdurend te horen, 'blijkbaar weet jij niet hoe de dingen hier in Kinshasa functioneren.' Maar nadat Floribert 500 bekwame mensen had aangeworven en de zaken goed begonnen te lopen, stapten er bewonderaars op hem af om hem te feliciteren. 'Jij zou parlementslid moeten worden. Ik zou onmiddellijk op jou stemmen.' Zulke verhalen overtuigen me dat de Congolezen uiteindelijk voor het goede zullen kiezen. Maar ze hebben zoveel slechte zaken gezien, en ze kennen zoveel mensen die rijk zijn geworden door het slechte te doen. De verleiding om mee te sjoemelen is enorm. Velen willen niet langer op het geluk wachten en nemen dan maar een binnenweg. Maar die binnenweg leidt al tientallen jaren nergens toe. Enkel de lange weg heeft toekomst."
'Onze westerse samenlevingen zijn even gevoelig voor geweld en haat als de Afrikaanse. Het humanisme waar wij zo trots op zijn is bijzonder broos'
Annelies Beck
ob/kt/06 o
Heel veel Congolezen staan voor dilemma's die wij ons niet kunnen voorstellen. In Assani, het hoofdpersonage van mijn boek, komen al die verschrikkelijke dilemma's samen. Hij is opgegroeid in Oost-Congo, aan de grens met Rwanda. Wie hem ziet, denkt dat hij een Rwandees is omdat hij eruitziet als een Tutsi. Hij komt uit een klein dorpje in de grote stad terecht, maar blijft met alle vezels in zijn lijf verbonden met de tradities van zijn volk. Tegen wil en dank wordt Assani meegezogen in de maalstroom van geweld die zijn land overspoelt.
De Banyamulenge [Congolezen van Rwandese afkomst, ab ], waartoe Assani behoort, worden door de buitenwereld als de daders van allerlei gruwelijkheden beschouwd, terwijl ze zichzelf als slachtoffers zien. Veel Congolezen zijn zo diep gekwetst dat ze niet meer in staat zijn de kwetsuren van anderen te zien. Mensen lopen er voortdurend met hun kwetsuren tegen elkaar op.
Ik heb dit boek voor Congo geschreven. Ik heb geprobeerd te achterhalen waar het geweld vandaan komt. Wie zijn die mensen? Wat drijft hen? Veel Congolezen begrepen niet waar ik mee bezig was. Zij zijn geneigd de ogen te sluiten voor de dader. Ze willen zich niet in hem verdiepen. Ik ben verslingerd geraakt aan Congo: mensen zijn er direct en leven van dag tot dag. Maar diezelfde mensen zullen een verschrikkelijk probleem hebben als ze niet leren verder vooruit te kijken dan overmorgen en zich gaan interesseren voor hun vijand.''
,,Ik wist wat de titel zou zijn voor ik het boek geschreven had. Het is voor het eerst dat het me overkomt dat de titel vooruitsnelt op het boek. Ik heb het meer dan eens zien gebeuren bij rebellen: de confrontatie met een moment van waarheid. Zoals wanneer je 's avonds je hoofd op het kussen legt en de dag of je leven overschouwt. Ook de mensen met wie ik sprak en met wie ik onderweg was, werden soms overvallen door de gedachte: wat ben ik in godsnaam aan het doen? Op zo'n moment willen mensen praten met iemand die buiten die gewelddadige werkelijkheid staat. Iemand uit een onschuldiger wereld die hun een spiegel voorhoudt. Dat soort reflectie toelaten in zo'n gewelddadige context wijst op een bepaald soort intelligentie en inzicht. Anderen gaan maar door en doen de verschrikkelijkste dingen. Ze raken helemaal misvormd en weten uiteindelijk niet meer wie ze eigenlijk zijn. Maar Assani, het hoofdpersonage, is iemand die geregeld stilstaat en zich afvraagt: hoe ben ik hierin terechtgekomen, waar ga ik naartoe en is dit de juiste weg? Hij kan met zijn twijfels dag en nacht terecht bij Claudine, op wat zij noemt het uur van de rebellen'.''
,,Ik ben van nature een non-fictieschrijfster. Ik wil erbij zijn als het gebeurt. Dat was in dit geval niet altijd mogelijk. Er zijn grenzen aan de research op oorlogsterrein, zelfs al heb ik in het gezelschap van rebellen en kindsoldaten door de hoogvlakten van Oost-Congo gereisd. Hoe dichterbij je komt, hoe groter de kans dat je een kogel door je kop krijgt.
Ik kwam het dichtst bij de waarheid over de rebellen als ze net terug waren van het front. Anthony Loyd, een Engelse oorlogsverslaggever, beschrijft dat in My war gone by I miss it so over ex-Joegoslavië: als soldaten net terugkomen van het front zijn ze het eerlijkst. In mijn boek beschrijf ik een jonge militair in Kisangani, net terug van een slachtpartij. Hij zegt: Ik kan geen vlees meer eten.' Die jongen was als een zombie. Een persoon uit de onderwereld.
Rebellen brengen hun leven deels door in de clandestiniteit. Ze verbergen voortdurend wat ze doen en wie ze zijn. Wachten tot het conflict was uitgeraasd of tot de feiten bloot kwamen te liggen, was geen optie. Voor je het weet, zijn de graven overwoekerd en zijn er alweer zoveel nieuwe misdaden gepleegd dat de jongens van gisteren lieverdjes lijken. We weten niet wat Congo op dat vlak nog voor ons in petto heeft.
Toen ik thuiskwam in 2004 en begon te schrijven, realiseerde ik me dat mijn personages in hoge mate aan zelfbegoocheling hadden gedaan. Om de werkelijkheid recht te doen, moest ik zoveel mogelijk fictionaliseren. In tegenstelling tot mijn vorige werk kwam ik dichter bij mijn personages door mezelf eruit te schrijven. En ik kwam dichter bij de waarheid door ze nu en dan te verdichten.''
,,Het is niet mogelijk om je voor te stellen hoe het is om vandaag Congolees te zijn. Nadat ik overdag soms hard was geweest, heb ik op mijn uur van de rebellen', met mijn hoofd op het kussen, soms gedacht: je zal hier maar geboren zijn, jong zijn, een gezin hebben en eeuwig geboycot worden in je pogingen om vooruit te komen. Ik herkende wat Natascha Kampusch vertelde over honger. Ze zei: Als je honger hebt, kan je je niet meer concentreren, dan word je geïrriteerd door het kleinste geluid.' Ik moest meteen aan Congolese vrienden denken. Hun zenuwen liggen bloot, de kleinste prikkeling kan een enorme agressie teweegbrengen. Mensen zijn aan het eind van hun Latijn. Ik was soms geneigd wat gas terug te nemen, maar je kunt hen niet blijven sparen. Dat zou paternalistisch zijn. Inderdaad, het zijn slachtoffers, maar als ze het probleem niet zelf aanpakken, dan zullen ze er niet uitkomen.
Ik ben in het binnenland heel wat Congolezen tegengekomen die goed op de hoogte waren, potentiële politici zeg maar. Als ik hun dan zei: Ik hoop zo dat jij in deze regio blijft,' antwoordden ze: Moi? Ministre à Kinshasa! ' Het land leeft al zolang zonder een middenklasse dat de Congolese elite het gevoel heeft dat er alleen heel hoog iets te halen valt. Daar kan je afromen'. Dat zou moeten veranderen.
De verkiezingen zijn een opwindend avontuur omdat de participatie zo groot is. Mensen komen uit het binnenland terug en willen echt gaan stemmen. Congolezen hebben het gevoel dat de politiek zich hoog boven hun hoofden afspeelt. Dat hun leiders deals sluiten met de grootmachten en de winst opstrijken. In die zin is Congo nog altijd een wingewest, zoals in de tijd van Leopold II. Ik hoop dat de vrije val waarin de Congolezen de afgelopen decennia zijn terechtgekomen, gebroken is. Hopelijk komt door die verkiezingen kracht van onderuit vrij en leren de Congolezen hun leiders een klap te geven als ze het niet goed doen en hen te straffen door hen niet meer te verkiezen.''
,,Dit is mijn derde boek over Congo. Na Terug naar Congo , het verhaal van mijn heeroom, ben ik elf jaar niet meer in Congo geweest. In Dans van de luipaard , dat zich afspeelt net na de vlucht van Mobutu, hoor je al echo's van het geweld in het oosten. In dit boek ben ik die echo's tegemoet gereisd en ben ik zelfs de grens met Rwanda overgestoken. Het heeft me acht jaar gekost. Voorlopig ben ik klaar met Congo, al zit het land voor altijd onder mijn huid. Ik zou nu het liefst honderd jaar willen slapen om daarna met een frisse blik opnieuw naar Congo te kijken.''
ob/kt/06 o
Lieve Joris doet in dit boek een poging om te begrijpen waar het geweld in Oost-Congo vandaan komt. Daarbij gaat ze bijzonder zorgvuldig te werk. Voor de leek voorziet ze een beknopt historisch overzicht en een woordenlijst. Geen overbodige luxe. Joris vertelt het verhaal van Assani, een Congolees met Rwandese roots. In 2003, in afwachting van de eerste democratische verkiezingen, is Joseph Kabila aangesteld tot president. Assani heeft Kabila mee tot in Kinshasa gebracht en is hoog opgeklommen in het rebellenleger. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen de hoop om in Kinshasa iets te kunnen betekenen voor zijn land, en de verleiding om zich terug te trekken in de streek waar hij vandaan komt.
Dat verhaal wordt afgewisseld met hoofdstukken die Assani's achtergrond schetsen. Tegenstrijdige loyauteiten hebben hem in hun greep: dorp-stad, rebel-politicus, Congolees-Tutsi. Nergens is hij helemaal thuis, nergens wordt hij met rust gelaten. ,,Een man is een oerwoud: je kan de voorkant zien, maar niet wat erachter zit, denkt hij. Het was een moeilijkheid die zich ook stelde tijdens het schrijven. Joris besloot haar relaas vorm te geven in fictie. Maar doordat ze zoveel achtergrondinformatie moet meegeven, is het boek als roman niet helemaal geslaagd. Sommige personages illustreren louter een stem in het debat. Het hoofdpersonage Assani komt wel tot leven en is met al zijn twijfels een uitgediept personage. Joris is op haar sterkst wanneer ze scènes beschrijft zoals de seizoenstrek die Assani met de mannen van zijn familie maakt. Of wanneer hij jonge kindsoldaten traint door hen lijken te laten molesteren. Lieve Joris laat haar hoofdpersonage meer dan eens opmerken dat de Congolezen tekortgedaan worden door hun leiders. Maar met Assani heeft Joris een personage gecreëerd waaruit de hoop spreekt dat vroeg of laat een ander soort leider zal opstaan. Tegelijk is het boek een pleidooi aan het adres van de internationale gemeenschap om Congo niet aan zijn lot over te laten.
Het uur van de rebellen lijdt hier en daar onder de veelheid aan details. Maar de grote verdienste van het boek is dat het een menselijk gezicht geeft aan een drama en een geschiedenis die ons anders alleen in korte nieuwsflashes en clichés bereikt. (ab)
ABB ■
Sofie Messeman
te/ep/23 s
'Het uur van de rebellen' begint in 2003, het jaar waarin de vredesakkoorden van Lusaka (1999), Sun City en Pretoria (2002) worden toegepast en alle partijen uit het Congoconflict een plaats hebben gekregen in de overgangsregering van Joseph Kabila. Commandant Assani, de figuur uit het oosten aan wie het verhaal is opgehangen, heeft de functie van 'verantwoordelijke voor het budget van de landmacht' gekregen. Niet dat dat veel voorstelt: het enige waarover hij beschikt is een gsm en een ontoegankelijk munitiedepot. Zijn bevoegdheid is uiterst beperkt. Alles wordt beslist in de kringen rond de vier vicepresidenten, die lak hebben aan het algemeen belang en slechts denken aan hun eigen verrijking. Net als andere uit het oosten afkomstige functionarissen, voelt Assani zich onveilig in Kinshasa. In die stad ontsnapte hij immers vijf jaar daarvoor, in 1998, ternauwernood aan de dood, toen de hele bevolking zich keerde tegen 'de Tutsi'.
Banyamulenge
'Het uur van de rebellen' is gebaseerd op echte personages, situaties en plaatsen, zonder er ooit helemaal mee samen te vallen. Omdat het boek vertrekt vanuit de persoonlijke geschiedenis van een Congolese Tutsi, geeft het goed weer hoe het voelt om een vreemde te zijn in je eigen land, hoewel je voorouders er al anderhalve eeuw wonen.
Die voorouders van Assani migreerden vanuit Rwanda naar het oosten van Congo. Er waren destijds nog geen grenzen, want de Belgische kolonisator was nog niet op het toneel verschenen. De voorouders van Assani werden Banyarwanda (volk van Rwanda) genoemd. Omdat ze zich rond Mulenge vestigden, werden ze ook wel Banyamulenge (volk van Mulenge) of Munyamulenge (inwoners van Mulenge) genoemd. Het waren rijke veehouders die een economisch overwicht op de lokale bevolking van Oost-Congo verwierven, maar politieke noch sociale rechten kregen. Toen Assani vier jaar oud was, in 1971, moest hij met zijn ouders al op de vlucht slaan voor Laurent-Désiré Kabila, die met zijn Simba-rebellen het Mobutu-regime bestreed. Van Mobutu kregen de Banjarwanda wapens om hun vee te beschermen. 'Ze maakten heel wat slachtoffers', schrijft Joris. 'Toen ze in de jaren tachtig hun rechten eisten namen anderen wraak door te zeggen dat de Banyarwanda geen Zaïrezen waren.'
In het atheneum van Bukavu ontmoet Assani voor het eerst Rwandezen. Het zijn Tutsi die in 1959 Rwanda zijn ontvlucht uit angst voor Huturellen. 'Maar de andere leerlingen keken alleen naar hun lange gestalten en smalle gezichten en haalden hen allemaal door elkaar.' Tijdens een busreis naar huis via Rwanda, in 1986, wordt Assani voor het eerst met een diepgeworteld vooroordeel geconfronteerd als twee Hutuagenten plots roepen: 'Jij daar, Tutsi! Je bent geen Zaïrees, maar een Rwandees, een Inyenzi (kakkerlak).'
Het Rwandees Patriottisch Front heeft zich op dat moment al teruggetrokken in de bergen in het noorden van Rwanda om van daaruit een guerrillaoorlog tegen het Huturegime in Kigali te voeren. In het hele merengebied ontstaat de mythe dat de Tutsi imperialistische plannen hebben. Als Assani in 1992 in Rutshuru geografie studeert, is de sfeer in het grensstadje zo bedreigend voor studenten van Tutsiafkomst dat de meeste, onder wie Assani, naar Oeganda trekken.
Afrekening
In 1994 breekt de Rwandese genocide uit. In drie maanden tijd vermoorden Hutumilities 800.000 Tutsi. Wanneer daarop de Tutsi van het RPF aan de macht komen in Kigali, trekken de Hutumilities de grens met Zaïre over. Meteen migreert ook het conflict. Assani bevindt zich op dat moment in Rwanda. Daar beseft hij: 'Dit is ons land niet. Welke Munyamulenge wist na zoveel generaties nog waar zijn voorouders vandaan kwamen?' Maar zijn landgenoten, de Zaïrezen, maakten geen onderscheid meer tussen de Banyamulenge en de Tutsi die in de jaren vijftig vanuit Rwanda naar Zaïre waren gemigreerd en namen de bezittingen van álle Tutsi in oostelijk Zaïre in beslag.
In 1996 valt het Rwandese Tutsiregime Oost-Zaïre binnen: 'Het wou afrekenen met het Hutuleger over de grens en kon de frustraties van de Banyamulenge goed gebruiken.'
Assani is een van hen. Hij werkt onder meer mee aan de 'ontmanteling' van het Hutukamp Biaro bij Kisangani: 'De kreten in het oerwoud waren een verstikte echo van het geschreeuw dat drie jaar eerder over de heuvels en moerassen in Rwanda had geklonken. Na afloop troffen de hulporganisaties op de plaats waar het kamp was geweest alleen nog kapotte plastic zeilen aan.' Zeven maanden lang trekken Rwandezen samen met ontevredenen over het Mobutu-bewind onder leiding van Laurent-Désiré - 'Mzee' - Kabila door Congo. 'Na zeven maanden waren ze al in Kinshasa. Als een rijpe vrucht viel het land in hun handen, terwijl de enige leider die in aanmerking kwam Kabila was.' James Kabarebe, de adjudant van de Rwandese minister van Defensie Kagame, die het rebellenleger had geleid, werd hoofd van het leger. Commandant Masasu, die in het oosten rebellen had gerekruteerd, werd veiligheidsadviseur.
Maar tussen Kabila en de Rwandezen bleef het niet boteren. In 1998 zette de president hen het land uit. Kabarebe werd afgezet, Masasu gevangen genomen. In heel Kinshasa werden Tutsi opgepakt en geëxecuteerd. Assani ontsnapte ternauwernood aan de dood. Meteen versterkten de Rwandezen hun greep op het oosten en brak een nieuwe oorlog uit. Toen Mzee Kabila in 2001 Masasu liet executeren, was de frustratie in het oosten totaal. De hoofdfiguur bedenkt: 'Realiseerde Kabila zich niet dat hij daarmee zijn eigen doodvonnis had getekend? Alle soldaten uit het Oosten zouden zich nu bedreigd voelen.' Niet toevallig werd Kabila even later vermoord door een lijfwacht uit Oost-Congo.
Clandenken
Pas onder Joseph Kabila komt er vrede. Maar ook hij krijgt geen greep op het oosten. Militairen uit het oosten die in het kader van de vredesakkoorden worden uitgenodigd om naar Kinshasa te verhuizen, vertrouwen het zaakje niet en blijven waar ze zijn. 'Hoe wil je dat ze vertrouwen hebben na wat jullie Katangezen met Masasu hebben gedaan?', verzucht Assani.
Onophoudelijk klinkt in 'Het uur van de rebellen' het drama van het denken in termen van etnische groepen door. Voortdurend wordt beklemtoond dat Katangezen voor Katangezen opkomen, tot in de hoogste regionen van de macht. Ook familie speelt een grote rol. Als een neef van Assani in het oosten rel schopt, regent het in Kinshasa verdachtmakingen aan het adres van Assani, in die mate dat hij voor zijn leven vreest. Toch besluit Assani aan het einde van het boek zich ondanks het gevaar definitief in Kinshasa te vestigen.
Bij monde van een militaire observator van de Verenigde Naties brengt de schrijfster het fnuikende effect van oorlog ter sprake: 'Mensen als Assani waren blijvend beschadigd. Ze konden niemand vertrouwen, ze waren bang voor hun eigen schaduw. De een wist dit over hen, de ander dat, maar de hele waarheid kenden alleen zijzelf.'
Om 'Het uur van de rebellen' te begrijpen, zijn de lijst van hoofdfiguren, de kaarten en de achtergrondinformatie onontbeerlijk. Dat het verhaal voortdurend verspringt in de tijd, maakt het er niet makkelijker op. Voor een goed begrip moet de lezer telkens de historische gebeurtenissen en coalities van een bepaald jaar opdiepen. Een beetje spijtig is dat Lieve Joris geen omstandiger inleiding bij haar boek heeft geschreven. Want het kan natuurlijk zijn dat Assani exemplarisch is voor 'alle' Banyamulenge, maar je blijft je toch afvragen waarom de schrijfster precies deze man als hoofdpersoon van haar boek heeft gekozen, wat haar precieze opzet is geweest en hoe ze tewerk is gegaan om haar gedetailleerde informatie te vergaren.
Lieve Joris - 'Het uur van de rebellen' - 2006, uitgev. Augustus, 256 blz., 18,90 euro, ISBN 90-457-0058-1.31/12/2006
Voor en in De dans van de luipaard (Meulenhoff, 2001), een turf over de erfenis van Mobutu en de weinige beterschap die Laurent Kabila bracht nadat hij 'de luipaard' had verdreven, had Lieve Joris het enorme land doorkruist en talloze verhalen samengebracht over de tragische gebeurtenissen en het steeds veranderende politieke klimaat. In Het uur van de rebellen komen dezelfde thema's terug, maar nu in een gefictionaliseerd ooggetuigenverslag vanuit het standpunt van een Tutsi uit Oost-Congo ? een legercommandant hoog in rang ? van wiens levensverhaal je door de verschillende tijdvakken steeds meer stukjes geserveerd krijgt. Het boek, technisch gesproken Joris' eerste roman (hoewel het een factionverhaal over de recente Congolese geschiedenis is), begint in Kinshasa in 2003, waar commandant Assani opeens deel uitmaakt van het eengemaakte leger, na jaren strijd tussen steeds wisselende facties en coalities. Het volgende hoofdstuk speelt zich af op de hoogvlaktes van Oost-Congo, in de jaren '70, waar de jonge Assani, toen Zikiya genoemd, als weesjongen zijn koeien hoedt. De delen die in het verleden gesitueerd zijn schuiven telkens een stukje op om andere delen uit het leven van de jonge Munyamulenge te belichten, en blijven alterneren met 'nu'-momenten in 2003-2004.
Het buitengewoon complexe verhaal van Congo en vooral het oosten van het land (met zijn talloze volken, onder wie Hutu en Tutsi, en de altijd dubieuze grenssituaties met Burundi en vooral Rwanda) wordt hier concreet gemaakt door een hoofdpersonage dat al die contradicties incorporeert. "De wind komt uit het oosten", zeggen ze in Congo, wat het belang van die regio voor de stabiliteit van het land aangeeft. Het verhaal van de 'eerste Afrikaanse wereldoorlog' is min of meer bekend, maar zelden zo duidelijk geschetst als in dit boek. Onze antiheld Assani is dus een rebel uit het oosten, die al deze conflicten aan den lijve meemaakt, en als een perfect tragische figuur zowel zijn eigen landgenoten moet wantrouwen en bevechten, als met buitenlanders allianties moet aangaan om te overleven. Al sinds zijn kindertijd is hij zich bewust van de onduidelijkheid over de status van zowel zijn geboortestreek als van zijn volk, waar tradities en niet nationaliteit of landsgrenzen het leven bepalen. Hij moet als kind al vluchten wanneer Mobutu-getrouwen hun basis hebben in zijn hooglanden. Hij hoort de verhalen van de Mayi-Mayi en Simba en hun oorlogen. Tegelijk is hij een wees (net als zijn land zich voelt), die het juist hard nodig heeft om zich te kunnen identificeren met iets of iemand, die een rolmodel nodig heeft. Zijn hardvochtige ooms zijn alleen maar op zijn vee uit, zijn intelligentie en drang om naar school te gaan stuiten enkel op onbegrip en vijandigheid.
Uiteindelijk zal hij zijn eigen weg moeten vinden ? dit is ook een verhaal over de zoektocht naar een identiteit. Wanneer hij zijn Tutsi-roots ontdekt, hecht hij er zeer veel belang aan. Dat is de uiteindelijke verklaring voor de weg die hij volgt. Die loopt wel niet helemaal parallel met zijn symbolische tegenhanger Congo, omdat Assani blijft twijfelen, rationaliseren en ondanks alle verschrikkingen en haat een menselijke reflex behoudt. Zijn lot en noodlot is dat van Congo, maar hij is er zich tenminste bewust. Hij weet hoe en waarom hij militair geworden is en draagt zijn lot, al houdt hij er niet van. "Het was een slecht vak. Je leerde geen gevoelens meer te hebben; je kon 's middags bevriend met iemand zijn en hem 's avonds doden."
Voor een treurige en intelligente inborst als die van Assani kunnen de historische omstandigheden waarin hij zich beweegt alleen maar in een existentialistische hel resulteren. Joris verduidelijkt hoe na de onafhankelijkheid het tribale denken bleef sluimeren en in de jaren '80 weer de kop opstak. 'Jij bent geen Zaïrees, maar een Rwandees, een Inyenzi.' Zikiya schrok. Inyenzi ? Kakkerlakken ? hij had de Rwandezen op school over hen horen fluisteren. Dat waren de Tutsi-vluchtelingen die in de jaren zestig, vlak na de onafhankelijkheid, geprobeerd hadden het Hutu-regime in Rwanda omver te werpen."
Het fragment is representatief voor de stijl van het boek. Een persoonlijke beleving van een groter gegeven, dat verbonden wordt met de historische context. Het gevolg is dat dit niet bepaald een goede dan wel een boeiende en misschien zelfs noodzakelijke 'roman' is. De hoofdpersoon wordt overtuigend neergezet, en vele passages worden gekenmerkt door voldragen, dwingende zinnen, maar het factiongegeven verhindert de ontwikkeling van een evenwichtig literair verhaal. De nevenpersonages in deze faction zijn of historische figuren, of wat oppervlakkige figuren die als klankbord voor Assani moeten dienen; het zijn stemmen in de Congolese kakofonie die Joris tot symfonie probeert te stemmen. Het doet wel zijn isolement en eenzaamheid, en geworpenheid in de Congolese kosmos nog beter uitkomen. Joris staat bij de beschrijving van Assani's odyssee in het Grote Merengebied en Congo wel al eens stil bij de pracht van het tegelijk verschrikkelijke land en haar journalistieke stijl wordt in al zijn soberheid bijgekleurd door beeldende beschrijvingen van het Afrikaanse leven. Toch is mooischrijverij het laatste wat de schrijfster in gedachten had.
Haar vorige boek had de situatie beschreven tot voor de dood van de oude Kabila, nu zet ze op een andere manier haar geschiedschrijving van het land voort. De elementen blijven helaas hetzelfde: vluchtelingen, willekeurige arrestaties en processen, corruptie, kindsoldaten (consequent "soldaatjes" genoemd), wreedheden, politieke en internationale onmacht, wantrouwen en afkeer tussen bevolkingsgroepen, hun ontworteling en wanhoop, en hun moedige dagelijkse leven, dat ondanks alles doorgaat. Niemand neemt verantwoordelijkheid en iedereen komt in een glijbaan van plantrekkerij ? de charme en het drama van het land tegelijk. "Al die mensen [de huidige politici], ze deden hem denken aan sommige bewoners van de hoogvlaktes: als ze koeienvlaaien op hun pad vonden, bedekten ze die met stro ? dat bij de eerste windhoos wegwaaide ? in plaats van ze uit de weg te ruimen. Ze slalomden om hindernissen heen en leken zich thuis te voelen in het woud van obstakels dat op die manier ontstond."
Lieve Joris schreef met haar nieuwste boek alweer een standaardwerk over Congo en de gebeurtenissen die van het land weer een hart der duisternis hebben gemaakt, waar de onmenselijkheid logischer lijkt dan de menselijkheid. Ze is erin geslaagd het kluwen van conflicten uiteen te rafelen en met veel liefde voor het onderwerp en begrip te onderzoeken hoe het met dit land zover is kunnen komen. [Wilfried Poelmans]
Harrie M. Leyten
De gewelddadige geschiedenis van Zaire/Congo tussen 1994, toen de genocide van Rwanda losbarstte, gevolgd door de vlucht van ontelbare Hutu's naar Congo, en 2004 toen VN-veiligheidstroepen probeerden een nieuwe burgeroolog te voorkomen. De auteur vertelt het verhaal in de belevenissen van generaal Assini, die als herdersjongen opgroeide in Oost-Congo, op eigen kracht ging studeren, maar meegesleurd werd in de bloedige conflicten van de regio. Hij wordt soldaat, officier en generaal. Dit boek toont niet alleen zijn menselijke kant, zijn twijfels, zijn wanhoop, zijn ambities, maar ook de corruptie, de medogenloze machtsstrijd in het land dat wordt verscheurd door elkaar bevechtende legers en rebellen. Opnieuw een indringend, meeslepend, droefmakend boek van de alom bekende Vlaamse kenner van Congo. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.