De hemelse jager
Roberto Calasso
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Wereldbibliotheek, cop. 2010 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 700 TIEPOLO |
00/00/0000
Frivole afgrondelijkheid
Er bestaan essayboeken waarvoor men graag een hele kast romans weggeeft, en essayisten die het uiteenzetten van ideeën vele malen spannender kunnen maken dan het vertellen van eender welk verhaal. Van dit soort schrijvers is Roberto Calasso me het liefst. Of hij nu schrijft over Griekse mythen, over Kafka, Bruce Chatwin, over Baudelaire en de avant-garde: altijd weer slaagt hij erin de lezer mee te voeren op een zoektocht, waarbij hij laag na laag systematisch dieper graaft, zonder ooit een ogenblik de indruk te wekken dat het hem moeite of research heeft gekost ? alleen maar aandacht, geduld en een goed stel hersens.
Dit keer heeft de Italiaanse academicus, erudiet en uitgever (van Adelphi) zich over het werk van de eeuwen verguisde Venetiaanse schilder Gianbattista Tiepolo gebogen, en het resultaat is verrukkelijk. Calasso is op zijn best wanneer hij een soort onzichtbare tegenstrever heeft, een verborgen instantie die hij voortdurend met enige ironie op diens stompzinnige vooroordelen kan wijzen. Hij is de man die ervan houdt je mee te nemen op een zijpaadje dat je nog nooit had opgemerkt, maar waardoor je precies in medias res terechtkomt. Tiepolo is dan ook echt een kolfje naar zijn hand: deze schilder wordt meestal gezien als een laatste, enigszins decadente en alleszins overdreven uiting van de Venetiaanse barokke schilderkunst, een remake van Veronese, een man die Tintoretto met karikaturen te schande maakte en blijkbaar alleen maar onzinnige figuren in de meest droomachtige helderheid en spectaculaire pigmenten wilde neerzetten, zonder ook maar iets van de dramatiek en het existentialisme die de critici zo doen zwelgen in Caravaggio. Nee, er is zelfs geen sprake van chiaroscuro, niets geeft ook maar aan dat voor Tiepolo het leven ook bestond uit licht en donker, dat er zoiets bestond als de moeizaamheid van het leven, dat moest triomferen in een schilderkunst van de herkenning. In plaats daarvan een schier onuitputtelijke, jongensachtige fantasmagorie, adembenemende plafondschilderingen in kleuren die uit een artificieel paradijs lijken te komen, onwaarschijnlijke figuren, constellaties die alleen maar gemaakt lijken om de kijker te verbluffen.
Geef toe, welke serieuze Italiaanse criticus zou zo stom zijn een reputatie op het spel te zetten door zoiets onintellectueels te gaan verdedigen? De vijand die Calasso in dit mooie boek wil bestrijden, heeft dit keer wel een naam en een gezicht: de eerbiedwaardige Roberto Longhi, de vurige pleitbezorger van Caravaggio, die een hekel had aan elke vorm van 'noorderse' schilderkunst. Met zijn mondaine, uiterst fijne Italiaanse ironie maakt Calasso Longhi tot een enigszins pedant, onattent, academisch traag wezen dat blijkbaar niet onbevooroordeeld kon kijken, weinig gevoel had voor dubbele bodems, geen oog had voor paradoxen en raffinement, en alleen maar kon denken volgens zijn eigen waarheid.
In een eerste hoofdstuk leest Calasso de schilderkunst van Tiepolo als een open vraag ? de vraag wat zijn ondoorgrondelijke personages willen, waarheen ze op weg zijn, waarom ze in een dergelijk onecht licht toch zo onweerstaanbaar dáár zijn, en vanwaar dit licht dan wel moet komen. Dat wordt onweerstaanbaar duidelijk na een tijd: dat licht komt voort uit Tiepolo's tijdloze imaginatie, uit zijn gewichtloze, transparante, niet te stuiten schilderplezier. Tevergeefs zoekt men naar de zo begeerde levensles in Tiepolo's mentale theater; tevergeefs zoekt men naar houvast, naar moraal, naar alles wat de grote schilderkunstige kritiek van oudsher heeft geschraagd. Precies uit de afwezigheid van die kenmerken komt de magie van Tiepolo's wereld voort.
Ik ken in het Nederlandse taalgebied maar één auteur die een voldoende fijne schilderkunstige neus heeft om diezelfde kwaliteiten haarfijn te begrijpen en aan te duiden. In zijn onvoldoende opgemerkte essayboek De school aan zee heeft Huub Beurskens de 'vermoorde onschuld' van Tiepolo feilloos verbonden met de overvolheid van diens taferelen. Deze twee elementen met elkaar verbinden, betekent oog hebben voor de ragfijne ironie die heel Tiepolo's werk doortrilt, een ironie die Calasso geleidelijk aan opvoert tot een onweerstaanbaar enigma, een peilloze diepte in werk dat alleen maar uit flonkering lijkt te bestaan. Precies die zogenaamde verblindende oppervlakkigheid ? hier te verstaan als kunst van het perfect uitgebalanceerde oppervlak ? wordt, naarmate je je met Calasso in Tiepolo verdiept, tot een zeer aantrekkelijk raadsel. Omwille van dat raadsel is het dat Beurskens hem typeert als de 'illusionist van het illusionisme'. Calasso duidt het aan met een term die bekend is in acteermiddens: Castiglione's begrip van de sprezzatura ? zoiets als acteren met tongue-in-cheek.
Wat al vaak is besproken, is het steeds terugkeren van dezelfde modellen bij Tiepolo. Zoals wel meer schilders (denken we aan Cranach bijvoorbeeld), zette Tiepolo vaak hetzelfde soort figuren neer, steeds met een duidelijk herkenbaar zelfde model. Bij Tiepolo is dat de aantrekkelijke jonge vrouw, steevast met welgevormde schouders en sensuele borsten, een beetje achteloos soeverein, een soort toenmalige bohémienne-bourgeoise; de zeventigjarige grijsaard, seksueel geladen, viriel patriarch en oude sater tegelijk; de oude vrouw die ergens om de hoek komt kijken met een fijnzinnige blik, waarmee ze de aandacht op het tafereel lijkt te willen vestigen; maar bovenal de schier eindeloze rij onpeilbare oosterlingen, met tulband, zwierige gewaden, onheilspellende blik, grote ingehouden kracht. Soms duiken deze figuren op in schilderijen die een duidelijk mythologisch tafereel afbeelden (hij schilderde bijvoorbeeld in opdracht twaalf keer Antonius en Cleopatra), maar al evenzeer duiken ze op in talloze constellaties waarbij men zich kan afvragen wat er daar precies gebeurt, wie de protagonisten zijn, waarom ze zo staren naar een punt dat soms buiten het doek valt, of anders op iets wat we niet begrijpen: afgehakte hoofden, slangen die paren, een uil die het tafereel gadeslaat, een smeulend vuur waarmee een offer werd gebracht, droomachtige dieren of vage gestalten. Dit alles komt het scherpst tot uiting in de grote reeks etsen die Tiepolo zelf 'Scherzi' doopte, of grappen. Deze zogenaamd grappige taferelen zijn allesbehalve grappig ? vaak zijn er gruwelijke dingen te zien, en de terugkeer van oosterlingen, halfnaakte vrouwen, schitterende jonge kerels, puinrestanten van archaïsche gebouwen, slangen, uilen en afgehakte hoofden ? laat vermoeden dat Tiepolo's onafzienbare fantasie in een soort dionysische mythe leefde ? één waarin, als in een droom over de wereld, alle 'laatste dingen' terugkeerden in een sterk zintuiglijke allegorie. De reden waarom hij zijn ware intenties zo diep onder de meest fascinerende voorstellingen begroef, ligt voor Calasso in het feit dat de altijd gedienstige, onverdroten schilderende Tiepolo eigenlijk zo ironisch was over hoe de wereld in elkaar stak, dat hij dat wel moest verbergen wilde hij niet door censuur of erger nog door repressie worden getroffen. De onverklaarbare lichtbron van alles wat Tiepolo maakte, was een duisternis ? een zwijgen over de ware toedracht. Dat maakt dat Roberto Longhi's filippica tegen Tiepolo, die zogezegd geen diepte en geen 'waarheid' kende, na de ontmaskering van Calasso als een grote naïviteit verschijnt. In een prachtige omschrijving zegt Calasso het als volgt: 'Het leven wordt gescandeerd door gelegenheden waaraan we ons met gevoel voor stijl moeten conformeren', en het is alsof men in deze verheven ironie het geheim van alle grote romanciers hoort meeklinken ? van Nabokov tot Gombrowicz. 'Met zijn Scherzi gaf Tiepolo de verlichting een tegenstem', zegt Calasso. Daarmee is ook de cultuurkritische dimensie van die lang veronachtzaamde etsen gebald aangeduid.
Schilderkunstig gezien is er trouwens ook wel iets meer aan de hand dan dat Tiepolo de laatste der grote mythologische schilders zou zijn geweest (een beweging die werd ingezet met Ficino en Botticelli). In een mooie parallellie zet Calasso Tiepolo naast een mij persoonlijk zeer dierbare schilder van bijna twee eeuwen vroeger: Vittore Carpaccio. Reeds bij Carpaccio domineerden de klare lijn, het enigma, de oriëntalisering, de geheimzinnigheid, de vreemde autonomie van de dieren (bij Carpaccio de befaamde, licht onhandig geschilderde hondjes, een vluchtend hert, de vreemde draak bij Sint-Joris, de droomachtige paarden). Dat maakt Tiepolo ook tot een door en door Venetiaanse schilder, en niet tot een buitenbeentje. Misschien is Tiepolo wel zo pijnlijk voor de klassieke academici, omdat hij de ware aard van de Venetiaanse schilderkunst zo schaamteloos etaleerde: dat men met de werkelijkheid een loopje neemt, dat antieke mythe en heiligenlegende voor de bezeten schilder gewoon een en hetzelfde zijn, dat deze schilders de geveinsde vroomheid aan hun laars lapten en dat elk werkelijk diep schilderij doordrongen is van een snijdende ironie voor fijnproevers, die in lachen uitbarsten waar anderen beaat staan te gapen. Dat is het ware geheim dat Calasso haarfijn uiteenzet, en liefdevol steeds verder openplooit: 'Van alle grote schilders was Tiepolo de laatste die wist te zwijgen'. Zijn voorstellingen zijn emblemen van wat niet te zeggen valt over ruimte, tijd, mythe, seks, dood, angst, verrukking en visuele extase. Daarom is zijn zwijgende werk doortrokken van een onaanraakbare mystiek, die onophoudelijk tendeert naar het sublieme. Daaruit ontstaat, zegt Calasso, iets wat zo typisch is wanneer we naar Carpaccio en Tiepolo kijken: het pure, directe plezier, de vreugde over het feit dat we kunnen kijken, dat er zoiets fantastisch en onverklaarbaars bestaat als de zichtbaarheid. Niet voor niets brengt Calasso ons opnieuw in herinnering dat Zeus, voor hij een zichtbare god werd, eigenlijk Fanes heette: hij die verschijnt, meer nog: hij die de verschijning als fenomeen mogelijk maakt. Voor Fanes op aarde kwam, waren de goden niet zichtbaar. Het lijkt er soms op dat Tiepolo de goden wil betrappen in die onaanraakbare periode voor ze zichtbaar waren. Een dergelijke gedachte maakt het kijken naar diens extravaganties soms tot een letterlijk adembenemende ervaring. De oosterlingen keken volgens Calasso juist naar dit geheim van de openbaring: 'Ze keken naar een onzichtbaarheid die voortkwam uit een bepaald soort met zorg bedachte vorm van vernietiging van de zichtbaarheid'. Terwijl het raadsel zichtbaar wordt, neemt Tiepolo het ook terug. Dat heeft iets duizelingwekkends. Calasso noemt het 'de oude metafysica van het offer'.
Tiepolo's beroemdste meesterstuk is ongetwijfeld de gigantische plafondschildering in het paleis van Von Greiffenklau in Würzburg. Daar heeft hij, in een rondtrekkende beweging, de vier 'continenten' geschilderd die door Apollo worden geregeerd. 'Van al Tiepolo's hemels kan niet één het opnemen tegen die in Würzburg' omdat, zoals zelfs Longhi moest toegeven, ze 'zich afspeelden in het zuiverste en lichtste briesje dat ooit heeft gewaaid'. Nooit heeft Tiepolo zuiverder de extase laten zien die erin ligt dat men het waaien en draaien van de wereld kan zichtbaar maken in een boventijdelijk visioen. Men moet er de beste reproducties bijhalen om te begrijpen wat een frivole afgrondelijkheid er hier op het spel stond (Google biedt er enkele voortreffelijke aan in hoge resolutie).
Een kenmerk van grote schilderkunst heeft voor mij altijd gelegen in de intelligentie in de blik van de afgebeelde personages. Dat is bij Tiepolo steevast het geval. Meer nog: hun inzicht lijkt soeverein en grondeloos. Juist dat maakt hen verdacht voor de kritische toeschouwer: houdt Tiepolo ons soms voor de gek? Waarom geeft hij geen sleutel tot het geheim? Een meester als hij is in liefdevolle deconstructie, laat Calasso die vraag tegelijk open terwijl hij voelbaar maakt dat het juist om het aanvaarden van een verloren betekenis gaat.
Na dit orgelpunt volgt de epiloog, en plots geeft Calasso ? de wending heeft iets dramatisch ? zich over aan biografische speculaties over de laatste periode van de ouder wordende meester. Men weet namelijk haast niets over het leven van deze onuitputtelijke virtuoos. De enkele overgeleverde briefjes zijn haast kattenbelletjes, waarin hij eigenlijk alleen maar laat weten dat hij een opdracht af heeft of een andere heeft aanvaard. Op het toppunt van zijn paradoxale roem heerst er tegelijk een excentrieke eenzaamheid, en wanneer hij onder dwang en tegen zijn zin naar Madrid afreist om daar voor het kwezelachtige Spaanse hof te schilderen, komt hij in een melancholische ballingschap terecht. Hij zal worden tegengewerkt, gewantrouwd, belachelijk gemaakt, en zijn Italiaanse sublieme licht wordt afgedaan als hemeltergende lichtzinnige leegte. De toon was gezet voor vergetelheid. Haarfijn begreep de hypocriete biechtvader van de Spaanse keizer welk een gevaar Tiepolo vormde voor de rancuneuze katholieke moralisten: hij liet veel te subliem zien dat de wereldvoorstelling in een mythologische leegte hangt, in een vrijplaats waar de verbeelding, met een meewarige lach, alles op een hoop veegt en zegt: kijk toe, er is alleen fascinatie mogelijk. De rest is verblinding. En dat alles zegde Tiepolo met de meest verblindende schilderkunst ooit. Geen wonder dat deze boodschap moest verpakt worden; en toen men ze begreep, verketterde men ze meteen. Het meewarige zwijgen rond Tiepolo heeft twee eeuwen geduurd. Met dit schitterende boek heeft Calasso een prachtige revanche genomen op deze historische bekrompenheid. [Stefan Hertmans]
Bernard Huyvaert
Giambattista Tiepolo (1696-1770) is een van de meest onderschatte Italiaanse schilders. Hij behoort tot het rococo dat nogal gemakkelijk als oppervlakkig en decadent wordt omschreven. Hij werkte vooral voor de Venetiaanse adellijke families. Venetië was in de 18e eeuw economisch op de terugweg, maar toch bleef men in kunst investeren. Zijn faam was zo groot dat hij werd uitgenodigd in het buitenland, nl. het aartsbisdom Wurzburg en het koninklijk paleis in Madrid. In zijn eigen tijd werd hij bejubeld, maar kort na zijn dood verguisd en vergeten. Tiepolo betekent volgens Calasso het einde van de schilderkunst en het begin van de decadentie in de Westerse kunst. Zijn kunst oogt gemakkelijk, eenvoudig, maar dat is maar schijn. Esoterische thema's zijn nadrukkelijk aanwezig (kabbala etc.), vooral in de overal opduikende oosterlingen. De duistere kant van Tiepolo vind je niet in zijn officiële opdrachten, maar in een etsencyclus, de Capricci en de Scherzi. Calasso gaat dieper in op deze cycli, maar geeft toe dat de precieze inhoud altijd een mysterie zal blijven. Kunstgeschiedenis geschreven met literaire allure.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.