De rozentuin
Maeve Brennan
Maeve Brennan (Auteur), Rosalien van Witsen (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BREN |
Arjan Peters
rt/aa/14 m
In een grote stad is het prettig verdwijnen. Dat laten ook de columns zien die de Ierse journalist en schrijfster Maeve Brennan in de jaren 1953-1968 bijdroeg aan The New Yorker en die destijds anoniem verschenen, dat wil zeggen, geschreven door The Long-Winded Lady.
De vertaling daarvan luidt 'de breedsprakige dame', en onder die titel zijn de schitterende stukken dan ook ten langen leste in het Nederlands uitgebracht, met als ongelukkig gevolg dat de titelpagina niet direct uitnodigend oogt. Oude columns over New York van een breedsprakige dame, zit daar iemand op te wachten?
Maar één stuk lezen is genoeg om verkocht te zijn. In haar columns loopt de dame door de stad of zit in restaurants en hotels die Grosvenor, Algonquin of Le Steak de Paris heten, ze neemt plaats op een strategische plek met uitzicht op straat, ze eet, drinkt en rookt. Maar bovenal kijkt ze, en luistert af. Het zogenaamde grote leven, dat van de buitenwereld, lijkt enigszins aan haar voorbij te gaan, op een protestdemonstratie tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam na, of een filmopname met Julie Andrews. Het buitenissige en excentrieke hoeft voor haar niet zo. Zij wordt aangetrokken door het bekende, zoals ze opbiecht in het voorwoord van de bundeling van deze stukken, die in 1969 verscheen onder haar eigen naam.
Zelf onzichtbaar blijvend, kan ze de schijnwerpers richten op de personages om zich heen, zoals deze slechtgehumeurde dame: 'Ze ziet eruit alsof ze graag iemand zou willen heropvoeden.' Erg mooi ook de jongen die een telefooncel ingaat en daar een menukaart gaat voorlezen, vermoedelijk in de hoop een vriendin over te halen met hem te komen eten. Hij wordt steeds door haar onderbroken, en iedere keer nadat hij naar haar heeft geluisterd, 'hief hij het menu vlak voor zich op, alsof het een haak was waarmee ze teruggetrokken kon worden naar het onderwerp waar hij het over wilde hebben'. De columnist heeft haar eigen menu, zodat ze precies kan nagaan waar hij is: 'bij Vis, bij Desserts, en bij Kerriegerechten en Specialiteiten en bij Salades, enzovoorts. Hij las de rij Geroosterde Gerechten in zijn geheel voor en iets daarvan kan het pleit voor haar beslecht hebben, waardoor ze verder zweeg, want aan dit alles kwam plotseling een einde.'
Wie was die bijzondere observator, die de haveloze Sixth Avenue bewonderde toen een sneeuwbui de straat een filmisch aanschijn van verlorenheid verleende, 'omdat Sixth Avenue een eigenschap bezit die sommige mensen soms zomaar ineens verkrijgen die de avenue en hen ertoe veroordeelt alleen bemind te worden op het moment dat er voor de allerlaatste keer naar ze gekeken wordt'?
Maeve Brennan (1917-1993) kwam in 1934 naar New York omdat haar vader daar gezant werd van de Ierse Republiek, schreef verhalen en reportages, dronk, rookte, frequenteerde restaurants en hotels, had een onrustig privéleven, ontspoorde in de jaren zeventig, werd dakloos, schreef niet meer en zat twaalf jaar in een psychiatrische inrichting waar ze elke hulp weigerde, en waar ze is overleden.
Van die tragiek is in deze grandioze columns nog niets te bespeuren, al heeft ze een fijn oog voor mensen die hun eenzaamheid maskeren, alsook voor die geheel ándere, merkwaardige mensen die heel zeker in het leven staan. In restaurant Longchamps ziet ze een dikke dame met tulband die onverstoorbaar eet, 'ik zag hoe Shiva zou eten en desondanks een niet-menselijk overwicht zou behouden, omdat een gewone daad als eten net zomin afbreuk deed aan de koninklijke waardigheid van deze vrouw in Longchamps als het neerstorten van een klif afbreuk doet aan de waardigheid van water of het voorbijdrijven van wolken afbreuk doet aan de waardigheid van de zon. Zij zou hetzelfde blijven, wat ze ook deed.' Die mensen bestaan, en Brennans fascinatie is maar al te begrijpelijk. Juist het genoegen dat de auteur heeft in het formuleren, en de beheersing die daaruit spreekt, maakt die ineenstorting en de daaropvolgende stilte van haar lange laatste levensjaren des te verdrietiger.
Leren we New York kennen uit deze stukken? Een beetje. De achterkant van Broadway. Maar vooral leren we kijken, en dat moet Brennan zelf, die niet bekendstond als bedeesde kroegtijger maar in de jaren van haar bloei nadrukkelijk aanwezig was in het uitgaansleven, onder het drinken door heel goed hebben gedaan.
In 1960 hoorde ze in een schoenenzaak twee dames, op zoek naar avondsandaaltjes, praten over de verkiezingen en senator John Fitzgerald Kennedy. 'De ene zei: 'Hij is gewoon te jong. Hij is te jóng.' De ander zei: 'Véél te jong.' De eerste zei: 'Drieënveertig. Dat is absurd.' Ik ging me heel blij voelen. Ik ben drieënveertig. Natuurlijk was ik me als krantenlezer ervan bewust dat senator Kennedy en ik in hetzelfde jaar waren geboren, maar deze nauwe verwantschap tussen ons was me nooit zo duidelijk geweest tot dat ogenblik.'
Kennedy zou nog 3 jaar leven, Brennan nog 33. Maar vraag niet hoe. Toen ze stierf, was ze allang verdwenen.
****
UIt het Engels vertaald door Rosalie van Witsen. Athenaeum-Polak & Van Gennep; 280 pagina's; € 20.
R.J. Blom
Een verzameling columns van de in 1993 overleden Maeve Brennan, schrijfster en journaliste voor The New Yorker. In de korte verhalen zoekt de schrijfster naar nuchterheid, het gewone, het gebruikelijke straatbeeld en vooral naar mensen. In het 'extreme' is Brennan niet geïnteresseerd. Zij vertelt uit het dagelijkse leven, helder, gevat, alert en gemoedelijk. Een gebouw, een straat in New York of een persoon worden door de columniste haarfijn geanalyseerd, zonder overdreven aanduidingen. Het lijkt erop dat ze de mensen en de stad bekijkt zoals de meerderheid van bewoners en toeristen dat doet. Wie zoekt naar een vergelijkbare schrijver komt uit op Simon Carmiggelt, een tijdgenoot die ook de nuchtere samenleving aanschouwde met een 'cursief' verslag. Vooral voor lezers die meer over New York willen lezen. Maar de lezer zal ook aangenaam verrast zijn, met columns die het leven beschrijven, zoals het er elke dag uitziet en het er uit zag in de jaren zestig en latere decennia. Een gezellig boek ter herinnering aan het leven uit de tijd van de schrijfster.
Jann Ruyters
rt/aa/07 m
New York als het decor van de levens van moderne 'bevrijde' vrouwen kennen we uit tv-sitcoms als 'Girls' en vooral 'Sex and the City', een serie die overigens niet altijd even hoopvol stemde over die vrijheid van de vrouw gezien de seizoenen lange speurtocht naar Mr. Right en het oeverloze getob over schoenen en tassen.
Schrijfster Vivian Gornick (1935) verwijst er in de titel van haar recente memoir naar, 'The odd woman and the city', een verwijzing die in de Nederlandse vertaling 'Een vrouw apart en de stad' weer verloren gaat. Over 'Sex and the City' heeft Gornick het verder ook niet, wel over 'the city' en ook over de 'bevrijde' vrouw die ze liever 'odd' zou noemen, apart, excentriek, een term die ze ontleent aan de Londense blauwkousen in de door haar bewonderde 19de- eeuwse roman 'The Odd Women' van George Gissing: werklustige, creatieve vrouwen die zich verre hielden van 'de slavernij van het huwelijk' en het moederschap.
'Odd' klinkt als een prima geuzennaam voor de Amerikaanse die in dit levendige memoir, waarin je de fraaie inzichten blijft onderstrepen, haar eigen leven in New York onder de loep neemt. Ook Gornick, tweede golf feminist, leefde zo'n ongebonden leven al was dat niet zo'n bewuste keuze eerst, meer een vorm van ongemak die steeds weer tussen haar en de uitverkoren geliefde kwam. Ze trouwde rond haar dertigste maar scheidde weer, verhoudingen daarna liepen spaak. Met haar homoseksuele beste vriend Leonard, met wie ze lange gesprekken voert op hun wandelingen door New York, bespreekt Gornick hoe ze als jongeren een blauwdruk misten. "Vijftig jaar geleden stapte je in een kast waarop 'huwelijk' stond", zegt Leonard. "Een vrouw stapte in een jurk genaamd vrouw, en de man stapte in een pak genaamd man. Tegenwoordig maken we geen overstap meer. We staan hier naakt."
'Naakt' toont de schrijfster zich in dit boek, kwetsbaar en wijs. Gornick filosofeert over eenzaamheid, vriendschap, hoe het verlies van de geïdealiseerde 'Prins Passie' pijnlijk is maar ook onvermijdelijk. Ze laat zien hoe ongebondenheid marginaal doet voelen én vrijheid brengt, (zelf)inzicht, ruimte voor andere soorten relaties, intensieve vriendschappen, zoals de vriendschap met beste vriend Leonard die haar keer op keer gretig aftroeft in ongenadige zelfanalyse.
En last but not least filosofeert Gornick over 'the city', een belangrijke bron van inspiratie in schrijven en leven, de eigenlijke romantic lead in dit boek, New York: de natuurlijke habitat van de dwaler en zoeker."Naarmate ik mezelf steeds meer naar de sociale marge zag opschuiven was niets zo heilzaam voor mijn kwade en bittere hart als een wandeling door de stad", schrijft Gornick. "Om op straat de vijftig verschillende soorten manieren te zien waarop mensen worstelen om mens te blijven."
De grote stad spiegelt de rusteloosheid, de veranderlijkheid in leven en relaties, maar biedt ook troost, gevoelens van verbondenheid. Gornick denkt na over de betekenis van voorvallen onderweg, scheldpartijen in de bus, afgeluisterde gesprekken. "De straat blijft in beweging en daar moet je wel van houden", schrijft ze. "Je moet de melodie van het ritme ontdekken. Het verhaal uit de beweging lichten, begrijpen en niet betreuren dat de ontwikkeling van de plot makkelijk ontspoort."
Ontroerend is bijvoorbeeld de korte ontmoeting met een oude man die ze over een houten plank over pas gestort beton helpt. Ze voelt zijn verrassend krachtig en helder uitgesproken 'dank u' de rest van de dag door haar aderen stromen. "Te midden van Amerikaanse disfunctionaliteit, wereldwijd geweld en persoonlijke afweer hadden wij ons beiden simpelweg helemaal gezien geweten door de ander."
Die dynamiek tussen de 'odd woman ' en de 'city' vormt ook de bron van het zojuist vertaalde 'De breedsprakige dame' van Maeve Brennan (1917-1993), als grotestadschroniqueur een van Gornicks voorgangers. Onlangs gaf Athenaeum al een roman en een verhalenbundel uit van deze herontdekte Iers-Amerikaanse schrijfster, nu vertaalde Rosalien van Witsen haar columns uit de jaren vijftig en zestig, destijds gepubliceerd in The New Yorker. Gedetailleerde stadskronieken zijn het en voor de lezer van nu is het alsof je naar de zwart-witfoto's van New York van fotografen van weleer kijkt: Helen Levitt, Berenice Abbott.
Anders dan Vivian Gornick laat 'vlieg op de muur' Brennan over zichzelf weinig los maar scherp en dichterlijk observeert ze stadse taferelen: een gekwelde buschauffeur te midden van een groep verontwaardigde vrouwen met zomerhoedjes, een man die de hele dag zijn haar kamt, een trombonist op het dak van 48th Street. Ze observeert ook de veranderingen in gebouwen en straten, kantoren die oprukken. "Manhattan bergt een geheim in zich", zo duidt ze haar eigen fascinatie. "Iets dat ons bindt aan dat eiland; iets onrustigs en rusteloos, iets wat het met ons deelt hoewel we het niet mogen begrijpen." Heerlijk Esther Gerritsen-achtig is de column 'Trein A' waarin de vertelster vertwijfeld raakt nadat ze het aanbod van een man om voor haar op te staan heeft afgeslagen met de opmerking dat ze er al de volgende halte uit moet, om als blijkt dat ze zich daarin vergist heeft, te overwegen om toch uit te stappen om verder sociaal ongemak te vermijden. Geestig is ook de column over filmsterren in het wild die de vertelster onbekommerd aanstaart tot ze zelf wordt benaderd door een klein meisje dat een handtekening van haar wil omdat ze denkt dat Brennan actrice Mary Astor is. De moeder is geërgerd als Brennan weigert te tekenen: "Het was helemaal mijn schuld. Ik was zomaar iemand geweest, maar nu was ik alleen maar niet iemand."
Enig geduld vraagt deze 'breedsprakige' dame wel: 'long winded' heet ze in het Engels, lang van stof. Maar Brennans minutieuze beschrijvingen bedwelmen ook. En je nieuwsgierigheid naar deze bijna obsessief registrerende auteur groeit: redacteur van het gerenommeerde The New Yorker maar ook een zwerfster die voortdurend verkast, van hotel naar appartement en terug, die overal alleen aanschuift aan bar en restauranttafel. Een vrouw met wie het in werkelijkheid niet goed afliep, zo vertelt het nawoord van vertaalster Rosalien van Witsen. Brennan eindigde 'odd' in de verkeerde zin van het woord; verward, gediagnosticeerd met schizofrenie maakte ze lang na haar vertrek nog haar opwachting bij het kantoor van The New Yorker. Nadat ze daar een keer de boel had vernield, kreeg de receptioniste de opdracht haar niet meer binnen te laten.
Zo loopt het gelukkig niet af met Vivian Gornick, die nog steeds schrijft en wier werk terwijl ze de tachtig al is gepasseerd door steeds meer mensen gelezen en gewaardeerd wordt. Lees je Gornick en Brennan kort na elkaar dan ben je geneigd daar vooruitgang in te zien: de 'odd woman' is in opkomst, de marge verschuift naar het centrum, zoekt het volle licht op.
En nergens kan dat beter dan in New York, waar zelfs de toeristen geen hinderlijke anomalie vormen, maar opgaan in ritme en beweging van de grote stad. Lees deze boeken en je wilt er per ommegaande heen, in je uppie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.