Slapeloze nachten
Elizabeth Hardwick
Elizabeth Hardwick (Auteur), Deborah Levy (Inleider), Jeske van der Velden (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Het Getij, © 2022 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : 829.9 HARD |
Mirjam Van Hengel
rt/aa/25 m
Het lijkt langzamerhand een soort familie te worden: die van de Angelsaksische, vrouwelijke essayisten. Joan Didion en Vivian Gornick, Rebecca Solnit, Katie Roiphe, Annie Dillard, Deborah Levy, Helen MacDonald - ze publiceerden allemaal al (veel) langer, maar de laatste jaren wordt alles wat ze schrijven aandachtig ontvangen en overal besproken. Hun werk is bepaald niet gelijkvormig, maar elke feministische lezer anno nu herkent de gemene deler: literair-essayistisch met uitgesproken inzet van het persoonlijke.
Gornick essayeert wandelend met haar moeder door de stad, Roiphe portretteert auteurs terwijl ze in haar eentje kinderen opvoedt, Olivia Laing onderzoekt het lichamelijke, Didion leerde al die anderen te schrijven met radicale directheid, gekoppeld aan analyse en afstandelijkheid. Eigenzinnig feministisch zijn ze allemaal, en zeer cultureel, vaak academisch onderlegd.
Je zou zoiets een modeverschijnsel kunnen noemen, maar een van de betekenisvolle gevolgen van de opkomst van deze essayisten is dat ze actieve verbinding zoeken met hun voorgangers. Behalve dat ze in hun boeken regelmatig naar elkaar verwijzen, schrijven ze allemaal weleens over Woolf en De Beauvoir, regelmatig over Susan Sontag, Hannah Arendt en Marguerite Duras, maar ze halen ook vergeten schrijvers op - een eveneens razend actueel verschijnsel. Zo schreef Deborah Levy (zie ook het interview op pagina 12) een inleiding bij de onlangs uitgegeven essaybundel van Elizabeth Hardwick, Seduction and Betrayal, nu vertaald als Verleiding en verraad - Vrouwen en literatuur. Een eveneens recente vertaling van Hardwicks roman Slapeloze nachten wordt op het omslag aangeprezen door Joan Didion.
Hardwick, geboren in 1916, was criticus en een van de oprichters van The New York Review of Books. Hartsvriendin van Mary McCarthy, die weer een hartsvriendin was van Hannah Arendt - die hoek. Intellectuelen uit het New York van de jaren vijftig, zestig en zeventig, een wereld waarin intelligente vrouwen een plaats wisten te veroveren in journalistieke en literaire kringen die tot dan toe vooral het domein van mannen (en van de vlijmscherpe Dorothy Parker) waren geweest.
In haar inleiding bij Verleiding en verraad dicht Deborah Levy Hardwick een 'harde, glanzende, wereldwijze, alerte vrouwelijke intelligentie' toe. Ze noemt haar zinnen 'tegendraads' mooi en dat zijn ze zeker. Het boek staat vol van afgewogen, muzikale, uitwaaierende maar altijd helder en strak geformuleerde zinnen.
Maar het tegendraadse zit zeker ook in de manier waarop Hardwick léést. Verleiding en verraad bevat essays over de Brontë-zussen, over de vrouwelijke personages bij Ibsen (Nora, Hedda Gabler, Rebekka uit Rosmersholm), over Zelda Fitzgerald, Sylvia Plath, Virginia Woolf en de minder bekende Dorothy Wordsworth (zus van) en Jane Carlyle (vrouw van). In het titelessay schrijft ze over vrouwelijke personages en verraad: een donker, haarscherp, bijna bloedend stuk, dat grote persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp doet vermoeden.
Tegendraads zijn de essays omdat ze allemaal een uitgesproken focus kiezen, die weliswaar ten diepste voortkomt uit het werk of de auteurs waar ze over schrijft, maar minstens zo sterk uit de keuze voor een persoonlijke blik. Zo benadert Hardwick de gezusters Brontë vanuit hun meest directe context: de situatie waarin ze opgroeiden en de mensen met wie ze leefden. Hun broer bijvoorbeeld, die het talent dat zij hadden ontbeerde en met zijn drank- en drugsmisbruik hun levens sterk bepaalde. In het essay over hen verbindt ze leven en romans met elkaar op een haast intuïtieve manier, vloeiend en vanzelfsprekend, raadsels aanwijzend zonder ze te willen oplossen.
Hetzelfde geldt voor het essay over Zelda Fitzgerald, dat hartverscheurend is, virtuoos in het karakteriseren van het schrijverskoppel - alle begaafdheid, roem, vergooide kansen - en doelgericht afdalend in Zelda's psychosen en de manier waarop de mannen in haar omgeving reageerden op haar talent.
Schrijvers en personages lijken Hardwick gelijkelijk te interesseren. Ze is even verwoed op zoek naar de aard van Virginia Woolf als naar die van de fictieve Hedda Gabler en al haar stukken bewegen zich tussen biografie en kritiek. Op andere momenten trekt ze leven en werk juist weloverwogen uit elkaar, zoals bij Sylvia Plath, wier gedichten ze probeert te lezen los van de wetenschap van haar tragische zelfmoord.
Hardwick publiceerde de meeste van deze essays eerder in The New York Review of Books. Ze zijn doortimmerd zoals alle stukken in dat blad en ademen grote kennis, een diepe, studieuze én doorvoelde verbondenheid met het onderwerp. Vaak zijn ze aangenaam scherp ('Mevrouw Milford is geen erg doortastende analist, noch is ze een bijzonder interessante schrijfster' - over een biograaf van Zelda Fitzgerald), soms streng. Het woord 'ik' gebruikt Hardwick nooit.
Heel soms is ze zo stellig dat het lijkt alsof ze iets wil bezweren, alsof er een onderwerp is dat haar persoonlijk aangaat en dat ze met grote woorden op afstand probeert te houden. 'Alleen wie heeft geleefd en veel heeft doorstaan begrijpt genoeg van de karige mogelijkheden die één mensenleven biedt', schrijft ze in het stuk over Ibsens Rosmersholm.
Uit het Engels vertaald door Jeske van der Velden.
Het Getij / Nijgh & Van Ditmar; 296 pagina's; € 23,50.
De essaybundel van Elizabeth Hardwick is ingeleid door Deborah Levy.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.