De vrouw met het rode haar
Orhan Pamuk
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, 2005 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PAMU |
31/12/2003
Bekijken we eerst de motto's die vooraan in de boeken van Orhan Pamuk staan. In De witte vesting is dat een citaat van Marcel Proust over de verliefdheid die ons het verlangen naar het onbekende schenkt. In Het zwarte boek een citaat uit De encyclopedie van de islam over de waarheid van het geloof die verschilt van die van de werkelijkheid. Elk hoofdstuk hier begint bovendien met een ander motto, het eerste zet de toon: gebruik geen motto's want die vernietigen het mysterie. Het nieuwe leven citeert Novalis. Ik heet Karmozijn begint met drie citaten uit de koran. En nu dan het laatste boek dat in het Nederlands verschenen is, Sneeuw, dat vier citaten heeft: vanRobert Browning, Stendhal, Dostojevski, Joseph Conrad ? alle vier een reflectie over vooruitgang en de confrontatie met het duistere.
Alleen al het opsommen geeft aan in welke schemerzone de Turkse schrijver Orhan Pamuk (geb. 1952, Istanbul) zich bevindt. Het is de grens tussen het Oosten en het Westen, islam en christendom, onderworpenheid en emancipatie, collectivisme en individualiteit. Turkije is niet alleen een smeltkroes door de geografische ligging, maar ook door een complex verleden, waardoor er niet één maar verschillende hoofdstromingen in het land bestaan. Het land blijft twijfelen tussen het Oosten en het Westen. Problematisch is dat de westerse ideeën door een elite geïmporteerd werden. Turkije is immers sedert de 19e eeuw sterk beïnvloed geweest door de Franse cultuur en staatsopvattingen. Maar deze ideeën hebben nog steeds niet voldoende ingang gevonden. De oorzaken daarvan zijn de armoede en een gebrekkige staatsstructuur. Dat heeft de bijzonder nefaste nadruk op authenticiteit door populistische en fundamentalistische stromingen meer voedsel gegeven, waardoor de kloof tussen elite en volk nog vergroot werd. Pamuk is weliswaar een exponent van die Turkse elite en cultuur maar tegelijkertijd is hij ook universeel: zijn problematiek is herkenbaar en overstijgt de plaatselijke problematiek.
Toch moet het begrip 'universeel' hier ter discussie gesteld en op zijn minst gerelativeerd worden. Want waarom wordt Orhan Pamuk in het Westen gefêteerd, waarom wordt hij genoemd als een potentiële Nobelkandidaat? Is het niet omdat hij ook (en misschien vooral) een zoon van het Westen is; omdat hij weliswaar iets exotisch, iets oosters heeft maar toch naar de westerse cultuur overhelt; is het niet omdat hij voor ons herkenbaar is en het eigen land ziet door westerse ogen, vanuit een westerse ideologie?
Pamuk staat symbool voor de verscheurdheid en is zogenaamd een postmodernistisch auteur ? de situatie van zijn land wordt bij hem een algemeen-cultureel gegeven. Er is geen absolute waarheid, het vaderland biedt geen geborgenheid, het leven zelf ontsnapt ons, wat we zien, horen en voelen is niet de echte werkelijkheid. Het universum van Pamuk bestaat uit een grote leegte, een onzeker bestaan, een wankele werkelijkheid. Dit komt tot uiting in zijn literaire werk: hij speelt met literaire conventies en genres en gebruikt de literatuur om zijn eigen werk te duiden, te situeren. Hij verwijst naar Umberto Eco, Thomas Mann, Joseph Conrad, Denis Diderot en andere zwaargewichten. Net als Kundera plaatst hij zichzelf in een traditie van de zelfbewuste intellectueel die over zijn eigen werk reflecteert.
Turkije wordt door het Westen dikwijls eenzijdig bekeken. Daarvoor zijn er minstens twee redenen. De eerste is dat de migrantenstroom in Europa (uiteraard) uit het armste deel van de bevolking bestaat. Hier worden Turken gezien als boeren, ongeschoolde arbeiders, mensen die de moderniteit niet aan kunnen. Dit wordt versterkt door allerlei socio-culturele activiteiten rond de migratie en door de vertaalde Turkse literatuur die telkens weer de nadruk leggen op het agrarische karakter. Zo is het werk van Yasar Kemal weliswaar levend en vitalistisch, maar het is geen beeld van het hedendaagse Turkije. Het werk van Orhan Pamuk daarentegen is geënt op een stedelijke cultuur en situeert zich binnen hedendaagse denkstromingen. Omdat dit werk hedendaags is, schuwt het dan ook de huidige probleemstellingen niet. Pamuk staat voor dat andere deel van Turkije, dat kritisch staat tegenover de huidige staat, maar ook tegenover de fundamentalistische verdwazing.
Van het laatste boek van Pamuk, Sneeuw, wordt gezegd dat dit zijn eerste uitgesproken politieke roman is. Het is waar dat de schrijver hier een standpunt inneemt in de 'hoofddoeken'-kwestie, maar zijn politiek engagement mag niet zo eng begrepen worden. Pamuk is vanaf zijn eerste boeken een geëngageerd schrijver geweest, die op een bedachtzame, complexe en intelligente manier reflecteert over het leven dat hier en nu geleefd moet worden. De witte vesting (1985, vertaald in 1993) is het eerste 'echte' boek van Pamuk (zijn eerste Cevdet Bey en zijn zonen rekent hij niet meer tot zijn oeuvre). Het is het verhaal van een Venetiaanse student die als slaaf naar Turkije gebracht wordt. Hij wordt onderworpen maar ook gerespecteerd omwille van zijn (westerse) kennis. En dan begint er een meester-knechtspel (dat we natuurlijk kennen van westerse filosofen als De la Boetie, Hegel en Marx) van mystificaties en persoonswisselingen. Vanaf dit 'eerste' boek heeft Pamuk zijn stempel gedrukt: het Oosten en het Westen staan tegenover elkaar, vullen elkaar aan. Beide culturen zijn voor elkaar 'tremendum et fascinans'. En we zien hier de kern van Pamuks levensvisie opduiken: hij is bijzonder pessimistisch over de mogelijkheid dat mensen en/of culturen met elkaar kunnen communiceren. Zijn onderzoek naar de idealen van de Franse Revolutie (zijn mensen gelijk, vrij en mededogend?) leidt hem niet naar een triomfalistisch verhaal. Hij toont ons de dilemma's, geeft geen duidelijk antwoord. Dit betekent echter niet dat hij zich indekt: het dilemma en de onzekerheid zijn onze waarheid.
Het mooie en de morele kracht van het werk van Pamuk is dat hij niet bij deze thesen blijft, maar steeds weer een literaire dimensie toevoegt aan deze vraagstukken. Hij gebruikt alle literaire middelen om ons de onzekerheid, de ambiguïteit te tonen. Ook Het huis van de stilte (1983, vertaald in 1995) is een reflectie over de Franse Revolutie, de status van de intellectueel in de maatschappij. Zonder een eenduidig politiek standpunt in te nemen, is Pamuk dus wel degelijk een maatschappelijk schrijver, en dit alleen al door deze thematiek te behandelen. Het verhaal draait rond de grootvader, een verlichte arts, die als een hedendaagse Diderot de kennis in veertig boekdelen wil samenpersen. Hij heeft het naïeve geloof dat de mensen door het lezen een inzicht zullen krijgen en daardoor hun achterlijke denkbeelden achter zich zullen laten. En Pamuk beschrijft, hard, onmeedogend en scherpzinnig, zijn kleinkinderen, hun mislukkingen, zijn nachtmerries. De een is een communiste, de ander een mislukt historicus, de derde een lichtzinnige puber. Dient kennis daarvoor? Is de grootvader daarvoor verbannen geworden? Pamuk concretiseert in de arts de pogingen van de Turkse elite om het volk te beschaven, te onderwijzen en hij ziet het failliet ervan in. Maar tegelijkertijd beseft hij dat dit volk nooit uit zichzelf tot een dynamiek zal komen, integendeel, zich wentelt in zelfbeklag. De grootmoeder, als figuur uit het verleden, religieus, bijgelovig, heeft echter nog een menselijke warmte behouden. Maar ook zij is ? door haar man ? de banden met het verleden verloren. Waartoe dient dan de vooruitgang als er geen warmte, geen zekerheid meer overblijft? Net zoals in de andere romans bezint Pamuk zich over de vreemde erfenis van Atatürk: enerzijds een poging tot verwestersing, maar anderzijds heeft hij ook het Turkse nationalisme gestimuleerd. Beide tendensen ? weet het Westen nu uit eigen ervaring ? zijn aan elkaar tegengesteld. Een maatschappij die zich baseert op een streven naar identiteit, sluit het andere uit. Omdat 'het volk' zich niet herkent in de idealen van het Westen, schurkt het zich aan bij de fundamentalisten. De toekomst reeds in het heden willen verwezenlijken, resulteert in een heden dat door het verleden ingevuld wordt. Het nationalisme ? het benadrukken van de identiteit ? legt immers een eenheid op die er nooit kan zijn, niet alleen omdat de individualiteit een modernistische verovering is, maar ook omdat elke identiteit gevormd wordt door het verleden, en dat verleden is gekenmerkt door het zich afzetten tegen de ander. En wie is dan Turk? De fundamentalisten, de seculieren, de Koerden?
Dat andere is juist een van de aandachtspolen in het werk van Pamuk. Het zwarte boek (1990, vertaald in 1998) is misschien wel zijn meesterwerk. Een simpel verhaal ? Pamuk is een meester in het manipuleren van literaire clichés. Een advocaat, Galip, constateert dat zijn vrouw verdwenen is. Hij vermoedt dat ze is ingetrokken bij haar halfbroer, een beroemd columnist. Vanaf dan begint Galip een zoektocht door de stad, door het verleden, door de literaire erfenis. Net zoals in veel andere boeken manipuleert Pamuk de lezer door een bewuste verwarring te creëren tussen schrijver en personages, tussen werkelijkheid en fictie. Hij speelt met de literaire conventie die zegt dat het vertelde ofwel echt gebeurd is ofwel echt gebeurd kon zijn. Hier echter creëert het fictieve het fictieve. Het zijn de teksten zelf die de voortgang van het verhaal stuwen, een nieuwe wereld scheppen. Het is ook daarom dat Pamuk dikwijls een 'writer's writer' genoemd wordt: elk verhaal, elke zin verwijst naar een metaniveau. In dit boek bereikt Pamuk een superieure ironie: niet alleen relativeert hij de wereld, de literatuur en zichzelf, hij relativeert ook het relativeren. Het is alsof de schrijver god-boven-god is en met een minzame glimlach het struikelen en dolen bekijkt en manipuleert. Het is vanuit die positie dat Pamuk de relatie tussen wij en zij, tussen ik en de ander bekijkt. De identiteitsverwisselingen zijn pas mogelijk wanneer het individuele in vraag gesteld wordt en dat sluit naadloos aan bij de postmodernistische stelling dat het 'ik' niet bestaat ? vanuit de modernistische opvattingen keert hij terug naar de oosterse zienswijze. Het oeuvre van Pamuk is een voortdurende reflectie op de vraag wat identiteit is, wat iemand tot die bepaalde persoon maakt. En tegelijkertijd is het een metareflectie: bestaat identiteit wel, is het vraagstuk van de authenticiteit geen valse discussie. En door op een hoger niveau te gaan staan, overstijgt Pamuk ook het postmodernisme: hij gebruikt het om er mee te spelen en daardoor zet hij de ideeën scherp. Want het identiteitsvraagstuk leidt telkens weer tot een andere problematiek: wat is links, wat is rechts; wat zijn de verschillen tussen Oost en West; wat is waarheid en leugen; wat is vorm en wat is chaos. Voor Pamuk bestaat de kern, de essentie van de mens niet. Hij is een mogelijkheid die beschreven moet worden. De mens is een vloeiend iets.
Het nieuwe leven (1994, vertaald in 1999) begint met de zin "Op een dag las ik een boek en mijn hele leven veranderde", een groter credo in de kunst bestaat er niet. De mens is op zoek naar een verklaring van het al, zijn honger naar kennis is onuitputtelijk. Maar Pamuk zou Pamuk niet zijn als hij de lezer niet zou tarten. Ook hier legt hij de vinger op de wonde: het streven naar alomvattende kennis is vergeefse moeite. Het verhaal is gauw verteld, maar de boeken van Pamuk zijn steeds als een oosterse bazaar: overdadig, vol verborgen hoeken, onverwachte inkijken. Osman, de hoofdfiguur, leest een boek en hij is verloren. Hij wordt opgeslorpt door de waarheid, het mysterie ervan. Samen met Canan, een medestudente, trekt hij Turkije door (Het zwarte boek was een stadsroman, dit boek is een 'road novel' en Sneeuw zal een beschrijving van het provincialistische Turkije zijn) en we vragen ons af of de zoektocht op zichzelf niet waardevoller is dan het vinden zelf. Het reizen is een metafoor, niet alleen voor de ontwikkeling van de hoofdpersoon, maar ook voor de visie die Pamuk op cultuur heeft. Cultuur is niet een vast gegeven maar iets dat beweegt en toevalligheden, tegenstrijdigheden in zich opneemt. Het reizen laat Pamuk toe om van het boek een caleidoscoop te maken van Turkije. Hij beschrijft een staalkaart van mogelijkheden, tegenstellingen, moeilijkheden: het samenleven is niet eenvoudig. Ook in dit boek ervaren we de tragiek van de schrijver: woorden en feiten zijn los van elkaar te komen staan, waardoor het streven naar kennis, waarheid discutabel geworden is.
In Ik heet Karmozijn (1998, vertaald in 2001) herhaalt hij deze problematiek en werkt hij ze uit aan de hand van de schilderkunst. Istanbul, 16e eeuw: een maatschappij waar geen afbeeldingen, geen illustraties mogen bestaan. De sultan bestelt een boek dat zijn leven, zijn verwezenlijkingen moet beschrijven, verheerlijken. De illustraties moeten echter op de Europese manier gebeuren, maar de representatieve schilderkunst is door de islam niet toegelaten. De schilders mogen dus niet weten voor wie ze moeten schilderen. Er gebeurt een moord en, zoals alle moorden, moet ook deze opgelost worden. Het boek is opgebouwd als een paternoster, een gebedskraal. Het bestaat uit 59 hoofdstukken, elk hoofdstuk laat de stem van iemand of iets horen. En alhoewel alle hoofdstukken met 'Ik' beginnen, zijn dit niet de individuen die de verhalen vertellen, maar elk is een uitdrukking ? een embleem ? van een groep. Dit geeft een kakofonie van stemmen te horen waardoor de lezer het noorden lijkt te verliezen. Hier is Pamuk niet de allesoverheersende schrijver, maar hij laat zien hoe de waarheid vele kanten bezit. Dit boek is een zoektocht naar wat kunst is en de waarde ervan. Hoe kan men een portret maken als men nog nooit een portret gezien heeft, hoe kan men de individualiteit van een mens in een prent vatten? Een kunstenaar bestaat maar dankzij het verleden, dankzij de ander. De paradox: het individu bestaat slechts door te kijken naar de ander. Het toont eens te meer aan dat het denken in polen, in uitersten ? de Aristotelische logica ? niet voldoet, de werkelijkheid niet vat. Pamuk toont een crisissituatie: de oude ? oosterse ? schilderkunst geeft geen voldoening meer, de westerse is nog te nieuw om volledig te bevredigen. Mensen worstelen met het nieuwe, wat ze zien is dan ook 'heiligschennis', een aanval op hoe ze zichzelf zien. Ook in andere boeken toont Pamuk dit soort situaties: in de discontinuïteit ligt de waarheid, ligt een glimp van kennis.
Sneeuw is in 2002 verschenen en meteen vertaald (2003). De vertaling is echter verre van vlekkeloos, er wordt nogal wat gezondigd tegen het Nederlandse idioom en er worden onnodig verouderde woorden en uitdrukkingen gebruikt. Dit is volgens Pamuk zelf zijn meest politieke roman. Hij gaat direct in op een actuele politieke kwestie, namelijk de hoofddoekencontroverse. Daarmee behandelt hij niet alleen de politieke situatie in Turkije maar ook daar waar Turkse migranten zich op een fundamentalistische manier manifesteren. Het hoeft niet te verwonderen dat Pamuk hier stelling neemt tegen de fundamentalisten, maar hij schuwt de pamfletachtige simpelheid waardoor hij niet kritiekloos tegenover de seculiere machthebbers staat. Hij situeert zijn verhaal in Kars, een provinciestadje, dicht bij de noordelijke grens. Ook ditmaal kiest hij voor het perifere én voor de paradox. Kars staat in toeristische gidsen bekend om zijn authenticiteit (in reële termen betekent dit conservatisme) en toch bevat juist Kars elementen van het andere, namelijk van het oude Rusland. Bij Pamuk bestaat het zuivere, het authentieke niet. Alles is aangetast door het andere.
Een dichter ? hij noemt zichzelf Ka en direct moeten we denken aan Kafka en zijn problematiek van het individu tegenover de staat ? heeft twaalf jaar in Frankfurt in ballingschap geleefd. Hij keert terug naar Turkije en gaat in Kars de verkiezingen verslaan en onderzoeken waarom een reeks vrome meisjes zelfmoord gepleegd heeft. Hij raakt verzeild in een staatsgreep, wordt een ? naïeve? ? pion in de strijd tussen vromen en realisten, leert de liefde kennen, schrijft gedichten en commentaren, verliest zijn geliefde, vertrekt smadelijk uit Kars en wordt, eens terug in Frankfurt, vermoord. Als elke samenvatting een leugen is, dan is deze waarheid bij Pamuk driedubbel waar.
In Sneeuw komen verschillende problematieken samen en worden ze verder uitgewerkt. De kern van dit boek is de status van de intellectueel: hoe kunnen gerechtvaardigde idealen onder het volk verspreid worden; hoe is de relatie tussen leven en denken; hoe ontstaat kunst; wat is de waarde van het individu en hoe is zijn relatie met de staat, wat is de ideale man-vrouwverhouding? Pamuk is in dit boek bijzonder hard, confronterend en cynisch voor Turkije. Hij beschrijft Kars als een achterlijk nest waar repressie en censuur dagelijkse kost zijn, vrouwen onderdrukt worden en het modernisme nog steeds als een duivelse uitvinding geldt. Tegen de zelfmoorden begint de staat een campagne: het zijn slechts holle frasen tegen de werkelijkheid, woorden die geen relevantie bezitten. Pamuk doet in dit boek aan een scherpe ideologiekritiek. In Turkije is er sedert Atatürk een strenge scheiding tussen kerk en staat, maar toch betekent dit niet dat er ook een democratische regeringsvorm is. Het leger heeft immers de rol van de staat overgenomen, er is geen individuele vrijheid meer, de verlichting wordt verplicht en van bovenaf opgelegd. Zo wordt de hoofddoekenkwestie niet alleen een fundamentalistisch-religieuze kwestie, maar ook een politieke. De meisjes plegen verzet tegen de staat die hen geen garantie op een maatschappelijk leven kan garanderen. Maar Pamuk deconstrueert ook de idealen, de grote woorden: de beweegredenen zijn niet door idealisme ingegeven, maar door een verlangen naar liefde, aandacht, macht. Zoals steeds is hij een meester in het ontrafelen van de waarheid die niet bestaat uit een marmeren blok maar, integendeel, vele prismatische elementen bevat. Dit is de kern van zijn humanisme: hoe achterlijk mensen mogen zijn, hun woorden hebben recht van bestaan.
Ook hier speelt Pamuk met de realiteit, met de waarde van teksten, met de bestaansgrond van woorden, met de creativiteit van zinnen. Hij treedt zelf op als de verteller, hij reconstrueert het leven van zijn vriend, maar dat belet hem niet alwetend te zijn. De krant die in Kars verspreid wordt, geeft het nieuws van 's anderendaags. Ka krijgt op geregelde tijdstippen een goddelijke inspiratie die hem toelaat gedichten te schrijven, maar wij lezen geen enkel gedicht -- de schrijver parafraseert ze enkel. En ook na de dood van Ka wordt vruchteloos naar de gedichten gezocht, enkel de commentaren erop bestaan nog. Het is via teksten, woorden dat de werkelijkheid bestaat. Ook de woorden van de godsdienst zijn voor Pamuk te relativeren -- tussen woorden en waarheid gaapt een kloof: in Turkije is geloven in de eerste plaats toetreden tot een groep. Individualisme wordt dan ook gelijkgesteld met atheïsme.
Deze roman is een striemende maatschappijkritiek. Pamuk bekritiseert op een ongenadige manier het Turkije dat zich als een geslagen hond gedraagt, dat de schuld bij anderen legt, dat het eergevoel op een belachelijke manier cultiveert, dat steeds verongelijkt is en zichzelf enkel kan zien door de ogen van de ander. In sommige gevallen is er een mooie parallel te trekken met Oblomov van Gontsjarov (overigens ook in de figuur van Ka met de schrijver Toergenjev) en alweer schuwt Pamuk de paradox niet. In Oblomov werd de Duitser ? het actieve, dynamische element ? tegenover de Rus -- het lamlendige, passieve element ? gesteld. Pamuk vervangt de Rus door de Turk. Ka heeft jarenlang in Frankfurt verbleven en wat deed hij daar als halve Duitser? Niets. Nu verblijft hij in Turkije en daar verschijnt hij als de actieveling die de Turken hun passiviteit verwijt. Maar tegelijkertijd blijft hij passief als dichter: hij krijgt inspiratie en het enige wat hij moet doen is opschrijven. Hij heeft geen verdienste aan zijn kunstenaarschap, hij kan enkel zijn eigen stukken becommentariëren.
En de sneeuw? De sneeuw verschijnt in honderd verschillende gedaanten. Ze staat symbool voor de onschuld, de puurheid, de traagheid, het verval, de schoonheid, de eeuwigheid, de melancholie, de kortheid van het leven, de traagheid, de vuilnis, de schuldigheid van de mens, het sprookje, een kinderlijke wereld... In de structuur van een sneeuwkristal komen bovendien alle gedichten samen. Maar de sneeuw isoleert Kars ook van de buitenwereld (het stadje als een glazen stolp) en het is enkel daardoor dat de vaudeville van de 'staatsgreep' door de seculieren ? die ook echt tijdens een toneelstuk gebeurt ? mogelijk is. Wanneer het niet meer sneeuwt zal Ka op de trein gezet worden, zullen de wegen terug open zijn en de machthebbers orde op zaken stellen. Kars zal terug in slaap sukkelen en het leven kan verder kabbelen. Met die isolatie van het provinciestadje verwijst Pamuk ook naar een literaire topos: een afgesloten geheel dat als een eiland, een luchtbel functioneert, waar de vreemdeling een indringer is en waar de kloof tussen de enen en de anderen onoverbrugbaar is. Sommigen zien de indringer echter ook als een zendeling, een Messias, een door god gezondene, een brandpunt waarin tegenstellingen zich kunnen oplossen, een mogelijkheid het problematische weg te nemen.
Het oeuvre van Orhan Pamuk is essentieel een cerebraal oeuvre. Niet de feiten, maar wel het denken over de feiten is belangrijk. De zelfhaat van de dubbende intellectueel is hier afwezig. Pamuk toont aan dat het intellectuele leven essentieel vitalistisch is, dat het denken over mens, cultuur en maatschappij een humanistische daad is. En dat de fantasie in de literatuur er nog steeds de levenskrachtige kern van vormt. [Johan Velter]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.