De tuinen van Dorr
Paul Biegel
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Lemniscaat, [2008] |
MAGAZIJN : SCHOOLCOLLECTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BIEG |
31/12/2009
Na Paul Biegels overlijden in 2006 is de belangstelling voor zijn werk niet weggeëbd. Integendeel. In 2007 is met De kleine kapitein De Biegel Bibliotheek van start gegaan. Het plan is twintig titels te laten verschijnen in luxe-uitgaven, een project van uitgeverij Holland (de huisuitgever van Biegel) en uitgeverij Lemniscaat. Zijn 84e geboortedag (25 maart 2009), toch geen speciale mijlpaal, werd aangegrepen om zijn werk, en met name Nachtverhaal in de schijnwerpers te zetten.
In dit artikel zal ik aan de hand van Nachtverhaal en twee andere literaire verhalen, De tuinen van Dorr en Anderland, een licht werpen op enkele aspecten die het werk van Biegel kenmerken. Paul Biegel demonstreert in Nachtverhaal dat hij een meesterverteller en taalvirtuoos is. Voor de eerste uitgave van dit boek (Holland, 1992) verzorgde Lidia Postma de illustraties, voor de heruitgave Charlotte Dematons.
"...maar ziet, lieve, de zon komt op, ik moet mijn vertelling staken..." (Sheherazade)
Het citaat van Sheherazade komt uit de sprookjes van Duizend-en-een-nacht, een klassiek voorbeeld van de raamvertelling. Ook Het sleutelkruid, De tuinen van Dorr, De soldatenmaker en Nachtverhaal zijn raamvertellingen. In Het sleutelkruid komt er elke avond een dier naar de koperen burcht van de duizendjarige koning Mansolein om een verhaal te vertellen. Die verhalen zorgen dat het hart van de koning blijft kloppen, terwijl de toverdokter op zoek is naar het sleutelkruid waarmee de koning genezen kan worden, zodat hij nog eens duizend jaar kan leven.
De tuinen van Dorr is het verhaal van de onmogelijke liefde tussen de prinses Mijnewel en de tuinmansjongen Jouweniet. De heks Sirdis dwarsboomt hun liefde, maar de liefde blijkt uiteindelijk sterker. Verschillende verhalen worden met elkaar verweven. In het hoofdverhaal, het kader, zoekt Mijnewel in de betoverde stad Dorr naar de verloren tuinen, om daar de zaadkorrel te planten waarin Jouweniet veranderd is door Sirdis. De speelman Jarrik, die op zoek is naar Mijnewel, vertelt in stukjes de voorgeschiedenis van Mijnewel en Jouweniet. Tussendoor vertellen anderen aan Mijnewel de geschiedenis van de dode stad Dorr. De lezer moet de stukjes verhaal in elkaar passen, wat weliswaar spanning oplevert, maar ook inspanning vraagt.
In Nachtverhaal worden maar twee verhalen met elkaar verweven. Het kader is het verhaal van de huiskabouter die de zorg heeft over het huis van een oude grootmoeder. Op een dag, om precies te zijn op 3 november, komt er tijdens een herfststorm 's nachts een fee aanwaaien. De kabouter durft haar niet te weigeren, al zou hij dat wel willen omdat het verhaal gaat dat feeën andere wezens beheksen. Omdat de fee er zo verrafeld uitziet, vraagt de kabouter heel nieuwsgierig wat er gebeurd is. De fee vertelt haar geschiedenis in twaalf achtereenvolgende nachten. Tijdens de onderbrekingen gaat het verhaal over de huiskabouter en grootmoeder verder.
"De wens is de vader van het verhaal" (Paul Biegel, in 'Het Parool' 07.03.1991)
De tuinen van Dorr heeft alle kenmerken van een sprookje: de sprookjesfiguren, de gebeurtenissen die zich onttrekken aan de realistische eisen van tijd en ruimte en de symbolische lading. De thematiek is dan ook klassiek sprookjesachtig. De strijd tussen het kwaad in de persoon van de heks en het goede, dat vnl. vertegenwoordigd wordt door het verliefde paar Mijnewel en Jouweniet. De liefde tussen beiden overwint het kwaad en redt daarmee ook de stad Dorr.
De thematiek van Nachtverhaal is origineel, maar niet specifiek sprookjesachtig. Het kaderverhaal is min of meer realistisch. Deze verhaallijn kent het verstrijken van de tijd: jonge mensen zijn verliefd en willen gaan trouwen, grootmoeder wordt oud en overlijdt. De plaatsen zal de lezer herkennen: een oude villa met een zolder en kelder. Op zolder staat een poppenhuis. Pad en Rat zijn weliswaar pratende dieren en ook een huiskabouter komt de lezer niet dagelijks tegen, maar zowel Pad en Rat als de kabouter gedragen zich heel menselijk. De kabouter wordt in de eerste zin als heel vanzelfsprekend geïntroduceerd: "De kabouter in dit verhaal was een gewone huiskabouter." Alsof de schrijver wil zeggen: ieder van jullie heeft thuis zo'n kabouter.
Het gebeuren in het oude huis draait om grootmoeder. De huiskabouter doet elke avond zijn ronde om te kijken of alles in orde is: "of er geen kaars was blijven branden, of een lamp was vergeten uit te doen, of er niet nog een vonk gloeide in de haard of in de asbak, of alle gaspitten waren uitgedraaid, of er geen kraan drupte, geen leiding lekte, de deuren op slot zaten ? en hij joeg alle muizen weg, kssjt kssjt, dan gingen ze." Aan het einde van het verhaal zijn de fee en de huiskabouter getuige van het overlijden van grootmoeder. Ze zien haar in bed liggen. Ze glimlacht tegen de jongen en legt de hand van de jongen in die van het meisje. "Zo bleven ze alle drie stil en onbeweeglijk wachten, en de fee was de eerste die hem zag komen: de Dood, eindelijk de Dood. Hij kwam op het bed en de laatste ademhaling van de oude grootmoeder klonk als een snik."
Het verhaal van de fee is een echt sprookje, waarin alle sprookjeselementen voorkomen: de kobold Urukuu, de tovenaars Zbor, Zbir en Zir, feeën, elfen en de elfenprinsen Isserwel en Isserniet, de Erlenkoning en de Erlen, de reus Imbar. De ruimte is onbestemd, met bossen, moerassen, grotten, vreemde rijken. En de behandeling van de tijd is nog onbestemder. Voor elfen, feeën en de andere sprookjesfiguren bestaat de tijd niet. De tijd kan alleen in symbolische getallen uitgedrukt worden: de reus Imbar bv. wordt na zeven jaar moe; na zeven maal zeven jaar wordt hij opnieuw moe. "Maar na zeven maal zeven maal zeven jaar begon de reus Imbar te wankelen." Hij gaat zitten en valt in slaap om na honderd jaar weer wakker te worden. De elf vertelt hoe verschrikkelijk lang ze met haar gerafelde vleugels door de lucht was blijven dwarrelen nadat de reus Imbar haar van zijn hand had geblazen: "Urenlang, kaboutertje, of weken, of maanden, of jaren, ik weet het niet." Omdat de tijd onbepaald is, kunnen sprookjesfiguren niet doodgaan. Vanaf het moment dat de fee de hommel heeft zien sterven, gaat zij op zoek naar de Dood en wat daarmee samenhangt: Trouwen, Nakomelingschap en de Dood. Maar zij vangt overal bot. Niemand wil of kan met haar trouwen. Zwartgallige Zir zegt: "Eeuwig bestaan moeten we, zonder ooit rust, zonder ooit hoop op rust..." Als de fee bij het bed van grootmoeder de Dood gezien heeft, beseft zij dat ook: "Dat geluk is alleen voor dieren weggelegd. En voor mensen. Dat heb ik eindelijk gezien. De tijd doet het. Die duwt ze naar de ouderdom en naar de Dood. En dáárom maken ze steeds nieuwe, en zo gaat het maar door, oud-nieuw, oud-nieuw, oud-nieuw, net als voetstappen links-rechts, links-rechts." Je zou het thema kunnen formuleren als: het is een geluk dat de tijd verstrijkt en dat je na een poosje doodgaat.
De verhaallijnen zijn nog op andere manieren met elkaar verweven. Zo heeft de elf in het paleis van de Erlenkoning een mensenkind zien dansen, dat ze later herkent als de stervende grootmoeder. Ook de overgangen tussen beide lijnen zijn origineel verknoopt. Tot drie keer toe zegt de fee dat er geklopt wordt, terwijl de kabouter zó in de ban van het verhaal is dat hij denkt dat dit bij het verhaal hoort. Een andere keer zegt de kabouter ineens: "'Ssst! Ik hoorde geschreeuw. Iemand schreeuwde los.' 'Welnee kaboutertje!' fluisterde ze. 'Dat was ik! In mijn verhaal.'"
Anderland heeft weinig van een sprookje en is ook geen kaderverhaal. Maar de thematiek heeft alles met verhalen vertellen te maken. Voor de ogen van een halfgare jongen, Malle, spoelt een reusachtige man aan. Hij noemt zich Bran. Omdat hij zo groot is, zijn bast vol zeewater heeft en nog leeft, denken de mensen algauw dat ze met een bijzonder iemand te maken hebben. Wanneer hij bij zijn positieven is, vertelt Bran wat hij meegemaakt heeft. Op een nuchtere en humoristische manier, maar zijn toehoorders willen een wonderbaarlijk verhaal horen. In hun interpretatie heeft Bran Anderland gezien: "Waar geen kou is en geen kilte, geen mist, geen regen, geen winter, geen honger. Anderland, waar de koeien en schapen gebraden rondlopen en de beken van schuimend bier over stenen bruisen, waar de vrouwen jong zijn en mooi en willig, waar je tanden niet uit je bek rotten en je voeten niet verkreupelen in een spleet." Als Bran vertelt dat ze op een eiland aankwamen, worden de toehoorders extra alert: " 'Een eiland! Welk eiland, heer Bran? Waar?' Hij antwoordde: 'In zee.' Nu waren er een paar die voorzichtig durfden te lachen, en Cuchu durfde zelfs te vragen: 'Het eiland van de vrouwen?' 'Nee vogels,' antwoordde Bran: ''t Zag er zwart van. Of liever: wit, van hun schijt.' Dat zagen ze niet. Ze zagen de vogels. Mooie slanke vogels met soepele halzen die 's nachts vrouw werden en bij je kwamen liggen." Malle wordt zo gebiologeerd door de verhalen van Bran over het Andere Land dat hij op een dag zelf de zee kiest. Het thema is tweeledig: de mensen willen de werkelijkheid altijd fantastischer maken dan ze is. Of zoals Biegel zelf zegt: "De wens is de vader van het verhaal." In deze formulering zit het andere aspect ook opgesloten: zo worden gewone verhalen door overlevering veranderd, aangedikt. Het vertellen van verhalen wordt gethematiseerd, wat voor een deel ook het geval is in raamvertellingen. Sheherazade zorgt door het vertellen dat de sultan haar elke nacht weer laat terugkomen en niet laat doodmaken. Koning Mansolein wordt met verhalen in leven gehouden. De huiskabouter raakt zo in de ban van de verhalen van de fee dat hij zijn plicht verwaarloost en zelfs vergeet te eten.
"ik moet niet aan de fee denken, niet aan de fee, niet aan de fee" (Uit Het nachtverhaal)
Biegel wordt terecht een taalvirtuoos genoemd. Uit alle verhalen zou je voorbeelden kunnen verzamelen van poëtisch taalgebruik: alliteraties en assonanties, herhalingen, opsommingen, beeldspraak, neologismen; maar ook een afwisseling van platvloers en poëtisch taalgebruik, vooral in dialogen. In Nachtverhaal heeft hij zich wel het meest uitgeleefd.
Een keuze uit zijn neologismen: zwebbelarijen, verorkaand,
verschimmeren, jansen, wobbelende, titterden, potsen, wots, klingen, galler, verhorzeld, doezelspleet, kieten, wargen en wolzen, boemketels, verzenuwd, brijzel-breek. Wanneer de lezer deze neologismen in hun context aangeboden krijgt, lijken het bijna vanzelfsprekende, bestaande woorden.
In sprookjes wordt vaak met het getal drie gewerkt. Drie is het symbool van de volmaaktheid. Het getal drie komt daarom op allerlei manieren in Nachtverhaal voor. De fee wil drie dingen: Trouwen, Nakomelingschap en Doodgaan. Er zijn drie tovenaars: Zbor, Zbir en Zwartgallige Zir. Maar ook in het taalgebruik kom je de drieslag ontelbare keren tegen, al of niet in letterlijke herhalingen, en met veel klankherhaling: de bijenkoningin kruipt elk jaar tussen de lakentjes van de poppenwieg op zolder: "en sliep. En sliep. En sliep." De kabouter maakt zijn vaste ronde, "liep naar de kaars, blies de vlam puh-puh-puh uit". "Zij heeft de hele nacht om mijn spullen te stelen. Mijn potten en mijn pannen en mijn kaars." "'Braa!' schreeuwde hij [=Urukuu]. 'Braaa! Brak!'" "Urukuu stond en stond, heet in de zon, waaiend in de wind, kletsnat in de regen."; " 'Ik ben er,' riep ik. Het galmde door duizend gangen en de echo riep bennerik-bennerik-bennerik, maar daar doorheen klonk wie-iewie-iewie? 'Ik riep: Een fee! En de echo deed feen-feen-feeeen-feeeen! 'Oooh!' klonk erdoorheen, 'Kom maar binneninneninnen?'"
Op allerlei manieren wordt gespeeld met namen en letters: de prinsen die Isserwel en Isserniet heten, de zwarte kat (ook de zwarte Dood genoemd door Rat) die Rattepak heet, de slissende Pad en de Rat die letters verwisselt: "woorurmen en peddewissen" (voor: oorwurmen en pissebedden).
Ten slotte zijn er allerlei voorbeelden van beeldspraak. Als de fee haar eerste stukken van het verhaal verteld heeft, betrapt de huiskabouter zichzelf erop dat hij voortdurend aan haar denkt, wat hij niet wil: "Hij gaf een pets tegen zijn hoofd en hield het scheef om de gedachten eruit te laten lopen, als een restje vla uit een fles." In eenzelfde situatie verderop in het verhaal heet het: "Maar zijn gedachten gingen niet liggen. Het waren er heel veel en ze gingen rond en rond en rond door zijn kop. Hoe moet dat nou? Hoe moet dat nou? Hoe moet dat nou?" Alleen al vanwege die virtuoze taalvariaties is het een plezier om dit verhaal voor te lezen.
De meeste boeken van Paul Biegel worden door de critici geschikt bevonden voor alle leeftijden. Als we uit het bovenstaande conclusies mogen trekken, is dat echter wat al te simpel. De tuinen van Dorr lijkt nog het meest geschikt voor jongeren vanaf negen jaar. Zeker als het verhaal voorgelezen wordt. De opbouw is overigens knap lastig, omdat de lezer heel actief aan het werk gezet wordt om de brokstukken te reconstrueren tot een samenhangend geheel. Alleen oudere lezers zullen de originaliteit van de taalhantering zien en waarderen.
Het is op zijn minst opmerkelijk dat de uitgever en de bibliotheken Nachtverhaal bestemmen voor de leeftijdsgroep acht jaar en ouder, vooral gezien de thematiek. Nachtverhaal is qua structuur weliswaar zeer hecht, maar toch niet eenvoudig. Voor het taalgebruik geldt hetzelfde als bij De tuinen van Dorr. Je kunt de doelgroep van acht jaar alleen verdedigen vanuit de zienswijze dat de jonge lezers aan wie het verhaal voorgelezen wordt, zullen genieten van het sprookjesgedeelte en van de huisdieren Rat en Pad.
Anderland is ongeschikt voor jongere kinderen. In de bibliotheek staat het bij de C-boeken. De jury van de Woutertje Pieterseprijs bekroont zelden boeken die voor oudere lezers bedoeld zijn. Biegel was de eerste om zijn verbazing uit te spreken over deze bekroning: "Ik begrijp dat de Woutertje Pieterse Prijs een bij uitstek literair bedoelde prijs is, dus ik ben zo trots als een aap. [...] Niet dat ik jongeren zal verbieden het te lezen, maar ik dénk dat ze er niets aan vinden." ('Het Parool', 07.03.1991) Hij zegt ook nadrukkelijk dat hij het niet voor de jeugd geschreven heeft. De thematiek (hoe een orale traditie kan ontstaan) is niet zo eenvoudig. De middeleeuwse verhalen van Sinte Brandaan en Malduin waar Biegel naar teruggrijpt, zijn bij jongeren niet bekend, waardoor hun een deel ontgaat. Bregje Boonstra schrijft in haar recensie dat het verhaal voor wie nooit van Brandaan gehoord heeft, niet eenvoudig is. Voor jongeren die dat wel hebben, zal het meeslepend zijn. Zij voegt eraan toe: "Was ik leraar Nederlands, dan zou ik Biegel bovendien dankbaar zijn voor de schitterende lessen literatuurgeschiedenis die ik in de schoot geworpen kreeg." ('NRC Handelsblad', 04.01.1991). [Ger Van Hoek]
Redactie
Anders, een onooglijk, onhandig jongetje, wil veranderen. Pas als hij de tafel van zeven kent, wil de Grote Tovenaar hem helpen. In het insectenrijk leert hij die, gedreven door moed, angst, doorzettingsvermogen en slimheid en bijgestaan door Veertje. 'Gegroeid' keert hij in het normale leven terug. De gunsten van de Tovenaar wendt hij aan om zijn vriendinnetje te redden. Prachtig verhaal vol symboliek, waarin de maatschappij en de mens als individu onder de loep worden genomen. Jammer dat de dieren die Anders ontmoet aanvankelijk bijna allemaal een negatieve, kwaadaardige houding ten toon spreiden. In tegenstelling tot het jongetje veranderen zij ook niet wezenlijk in de barre, spannende strijd om het bestaan. De zwart-witillustraties zijn vaak eng, maar net als in het verhaal wordt alles anders als Anders verschijnt. Vriendelijke, zachtgekleurde omslagtekening. Deel uit de serie 'De Biegel bibliotheek'. Voorlezen vanaf ca. 7 jaar, zelf lezen vanaf ca. 9 jaar.
Kim Wezenbeek
ua/an/22 j
In 2007 startte de Biegel Bibliotheek: een serie uitgaven van de hoogtepunten van het werk van Paul Biegel, die een jaar eerder op 82- jarige leeftijd stierf. Biegel, oorspronkelijk journalist, was een veelschrijver: eens hij de smaak van de jeugdboeken te pakken had, bedacht hij maar liefst zo’n vijftigtal verhalen! 'Ik wou dat ik anders was' is er één van. Het vertelt het verhaal van Anders, een klein dik jongetje met een brilletje op, waarvan één glas wazig was gemaakt omdat er iets aan zijn ogen mankeerde. Ook struikelde hij vaak over zijn eigen voeten en leren kon hij helemáál niet. Geen wonder dus dat dat kleine jongetje anders wilde zijn. Hij wilde het zo graag, dat iedereen hem al Anders was beginnen noemen. Op een dag waagt Anders zich aan een bezoek aan Vrouw Buul. Naar het schijnt kan zij toveren ... Het is het begin van een heuse odyssee waarin Anders onze wereld leert kennen als een ukkepukje niet groter dan een mier. Je kan je voorstellen dat de uitdagingen waarvoor hij komt te staan, immens groot zullen zijn. Dat dit avontuur naar een veelbelovend einde gaat, laat zich al van bij de start raden. Toch weet Biegel de belevenissen van Anders spannend te houden. De wereld van kleine diertjes en insecten zorgt voor ruim voldoende afwisseling. Ik kon me echter niet van de indruk ontdoen dat hij de mosterd elders heeft gehaald. Ken je klassiekers: las jij ook 'Eric en het kleine insectenboek'? Natuurlijk is het een dankbare vertelwereld. Het is een trucje uit de oude doos om goede én minder fraaie kantjes van de mensen aan (kleine) dieren toe te schrijven. Biegel maakt van Anders’ ervaringen bij de dieren ook handig gebruik om enkele wijze levenslessen mee te geven. Tussen de regels door zie je nu en dan het schoolmeestervingertje omhoog steken. Op die manier verraadt het boek zijn leeftijd: de eerste uitgave dateert al van 1966. Biegel schrijft hier een misschien niet bijster origineel verhaal, maar het is een uiterst plezant avontuur, dat zonder twijfel zal aanslaan bij de jonge lezertjes. Een herdruk zeker waard.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.