Hart der duisternis
Joseph Conrad
Bas Heijne (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2011 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : HEIJ |
31/12/2011
Snakken naar eenvoud
Drie boeken over populisme
Het populisme is helemaal terug. En dan niet alleen als scheldwoord, maar als heuse ideologie. Als scheldwoord is het nooit weggeweest; het werd te pas en te onpas gebruikt om radicale politieke tegenstanders — van links of van rechts, dat maakte niet uit — een veeg uit de pan te geven. Zo’n radicale jongen of meisje had de complexiteit van de wereld niet door, en zijn programma was per definitie onrealistisch. Populistisch waren dan ook altijd de anderen. Tot een goed decennium geleden zou geen politicus zichzelf populistisch hebben genoemd. Dat ligt nu helemaal anders.
Naarmate hun succes toenam, beseften extreemrechtse leiders als Jörg Haider in Oostenrijk en Jean-Marie Le Pen in Frankrijk dat het verwijt van populisme hen geen windeieren legde. Ook elders in Europa, zoals in Denemarken en Hongarije, werd het populisme een belangrijke politieke beweging. In de VS is er een gelijkaardige tendens met Sarah Palins Tea Party Movement. In Vlaanderen kreeg de zelfverklaarde populist Jean-Marie Dedecker, die net als Pim Fortuyn een partij oprichtte onder zijn eigen naam, een populismebonus, die hij al vlug verloor aan de N-VA van Bart De Wever. In Nederland vormde de moord op Pim Fortuyn een symbolisch keerpunt. Voortaan was het niet langer een oneer om populist te heten. Fortuyn is een oerpopulist, maar hij eiste de term niet op. Dat deden zijn politieke erfgenamen, eerst die van de LPF en wat later Rita Verdonk en Geert Wilders, wel.
In snel tempo ontpopt het populisme, van rechts maar ook van links, zich tot een ideologie om trots op te zijn. Populisten zijn de échte democraten, zeggen ze. Zonder omwegen vertolken zij de vox populi, zo direct en rauw als het maar kan. Choqueren moet op tijd en stond, vindt de populist, en als die vranke aanpak de aan de macht gewende politici verontrust, wel, dan is dat jammer voor die politici en goed voor de democratie.
Het populisme dat vandaag door Europa, de VS en de Arabische wereld waart, is zeer divers en niet zelden tegenstrijdig. Wat hebben de Egyptische volksmassa’s op het Tahrirplein gemeen met een populist als Berlusconi, die zich voordoet als de belichaming van het volk en die schijnt te denken dat hij daarom boven de wet staat? Op het eerste gezicht niets. De Egyptische betogers wilden, desnoods ten koste van hun leven, de potentaat Moebarak verdrijven, terwijl Berlusconi een zelden gezien cynisme etaleert en zich schaamteloos vastklampt aan de macht. Men kan zich geen tegenstrijdiger posities indenken. Niets hebben ze gemeen, behalve de (al dan niet oprechte) overtuiging dat het volk een stem heeft die spreekt als uit één keel, direct en ondubbelzinnig. Of die ene stem nu duizendvoudig klinkt uit de mond van de volksmassa, of uit de mond van één geplebisciteerde machthebber zoals Berlusconi — wel, dat doet er niet toe. Het volk spreekt. Dat heet democratie.
De idee dat het volk een stem heeft, spreekt tot de verbeelding, zeker in een tijd van mondiale verwevenheid en culturele verwarring. Beslissen is toch zo moeilijk. Er zijn zo veel dingen waarmee rekening moet worden gehouden. In die warrige wereld is eenvoud dan ook een groot goed, een echt sieraad waarmee populisten de democratie opnieuw willen tooien.
Er wordt zelden naar verwezen, maar in feite zijn de huidige (neo)populisten verre verwanten van de negentiende-eeuwse Russische populisten. Dat waren jongeren van adellijke of burgerlijke komaf die vonden dat zij waren aangetast door een verfoeilijk maatschappelijk systeem. Geïnspireerd door Rousseau en Tolstoi wilden zij zich reinigen van elitaire smetten. Zij trokken de boer op. Niet om te onderwijzen, maar om zelf te leren. Het volk werd in hun ogen uitgebuit en miskend. Dat was niet alleen sociaal inacceptabel, maar ook cultureel. Van wie kon men het leven beter leren dan van gewone lieden, eenvoudige boeren en ambachtslui, die spraken uit ervaring, en wier oordeel niet was vertroebeld door kranten, onderwijs en salonpraat? Luisteren naar ‘het volk’ was in de ogen van de Russische populisten niet alleen een democratische plicht, het was een culturele zegen, ja haast een existentiële daad van bevrijding.
Zo geëxalteerd als de Russische populisten klinken de actuele pleidooien voor het populisme niet, maar ook nu gaat de waardering voor het volk en ‘het volkse’ niet zelden gepaard met een vaag schuldbesef te behoren tot een elite. Sla er het Pleidooi voor populisme van David Van Reybrouck of het Manifest van een cultuurpopulist van Gust De Meyer maar op na.
In Nederland is het denken over het populisme een vorm van therapeutische zelfreflectie. Het land, dat zijn poldermodel graag aan de wereld voorhield, was na een reeks van schokkende gebeurtenissen en ontwikkelingen — de moorden op Pim Fortuyn en Theo Van Gogh, de strijd tussen Rita Verdonk en Ayaan Hirsi Ali, het succes van Geert Wilders — haar zelfbeeld van tolerant gidsland kwijt. De eerste academische reflecties over de toestand van Nederland na de opkomst van het Fortuynisme waren veelal sussend. Het poldermodel was te waardevol om zomaar verloren te laten gaan, klonk het. Er was ook geen reden om te denken dat dit zou gebeuren. Commentatoren als Bart Tromp, Jacques Van Doorn (beiden inmiddels overleden) en Anton Zijderveld meenden dat het populisme onvermijdelijk zou bezwijken onder zijn eigen ongeloofwaardigheid. Wie zou het populisme nu serieus kunnen nemen? Het is een karikatuur van de democratie.
De drie recentste Nederlandse studies over het populisme (van de hand van Dick Pels, Bas Heijne en Jos De Mul) slaan een andere toon aan. Alledrie menen ze dat het te gemakkelijk is om te beweren dat populisten zich vergissen, punt uit, en dat men de populistische bladzijde in de Nederlandse geschiedenis vlug moet omdraaien. Van het populisme valt iets te leren. Daarover zijn Heijne, Pels en De Mul het eens. Over wat er zoal te leren valt, lopen hun meningen uiteen.
De filosoof Jos De Mul sluit in Paniek in de polder nog het meest aan bij de behoudsgezinde reactie. Hij opent zijn boek zelfs met een lofrede op de unieke samenlevingsvorm die het Nederlandse poldervolkje — kanalen gravend, dijken bouwend en strijdend tegen de zee — opbouwde. ‘Het drassige polderlandschap leende zich nauwelijks voor de gebruikelijke feodale verhoudingen en vormde de basis voor een relatief egalitaire en op consensus gerichte samenleving’. Geen Nederlander denkt eraan om een polder lichtzinnig prijs te geven aan het water. Welnu, het zou al even dwaas zijn, meent De Mul (een Zeeuw), om het poldermodel, met zijn ‘pluralistische erkenning van tegenstellingen’, zijn ‘permanente confrontaties van uiteenlopende standpunten’ en zijn ‘onvermijdelijke compromissen’, door een populistische vloed te laten wegspoelen. De populistische idee van één ongedeelde volkswil is onverenigbaar met de traditie van overleg. Het poldermodel is wezenlijk pluralistisch — ‘polderpolytiek’ noemt De Mul het. Maar er ontbreekt iets aan. Wat de polderbewoners in hun vlakke, nuchtere bestaan nodig hebben, is het besef dat het leven onherroepelijk tragisch is. Het hele boek is een warme oproep om dit tragische besef te waarderen. Soms moet men beseffen dat de grondbeginselen waarop men zijn leven bouwt, onverenigbaar zijn. Het leven is wezenlijk veelvuldig en verscheurd. Culturele homogeniteit is een gevaarlijke illusie. In de plaats van te snakken naar één waarheid, kan men zich beter oefenen in ‘polymythisch leven‘ en in echte tolerantie. Soms zit er niets anders op dan de tragische spanning te ‘verduren’. ‘Dat is onaangenaam voor zover dit het lijden bestendigt. Maar soms moet men pijn aanvaarden om grotere pijn te voorkomen’. De Mul weet wel dat een dergelijke oefening in tragisch besef niet voor iedereen is weggelegd en dat het de politieke malaise niet oplost. Maar dat was dan ook niet de opzet van zijn boek. Het belooft geen oplossing, maar roept op tot moed om te ‘verduren’. Paniek in de polder is een tamelijk bont ogende bundel artikelen die De Mul in de afgelopen tien jaar schreef. Het gaat over zo diverse onderwerpen dat het boek wat thematische samenhang mist, een euvel dat gelukkig wordt gecompenseerd door een grote consistentie in de filosofische uitgangspunten en perspectieven.
Aan lijdzaamheid geeft de socioloog Dick Pels niet toe. Hij heeft een respectabele staat van dienst als socioloog en politiek commentator. Sinds ruim een jaar staat hij aan het hoofd van de studiedienst van GroenLinks. Zijn boek is een krachtig pleidooi om de democratische instituties te hervormen, en wel op een manier die erkent dat het populisme ‘een blijvertje’ is, en die tegelijk een herwaardering van de ‘elite’ inhoudt. Pels laat er, net als De Mul, geen twijfel over bestaan dat het populisme een vergissing is. Waarom dat zo is, zegt hij in de titel van zijn boek: Het volk bestaat niet. Hij bedoelt: het volk spreekt niet met één stem, en als het dit wel doet, dan is dit omdat een populistische leider ‘het volk iets influistert om dat vervolgens uit de volksmond weer terug te horen’. Pels stelt dan ook voor ‘om begrippen als "volk" en "soevereiniteit" [...] uit ons politieke vocabulaire te verbannen’. Hij gaat niet zover om ook het woord ‘democratie’ te verbannen. Al waarschuwt hij wel voor ‘het gevaar van een teveel aan democratie’. Pels bedoelt dat een democratie niet kan zonder een zelfbewuste, goed opgeleide en deskundige politieke elite. Wie, zoals de populist, denkt dat ‘het volk’ vanzelf het algemeen belang uitdrukt, vergist zich. Het volk is een ‘volk van individuen’, en wat hen bindt, is: ‘Samen voor ons eigen!’, zoals de satirische slogan van Van Kooten en De Bie luidde. Het volk mag niet naar de mond worden gepraat. Er is een elite nodig die haar tegenspreekt en vormt.
Wat Pels voor ogen zweeft, is een ‘wisselwerkingsdemocratie’: een wisselwerking ‘tussen een elite (een minderheid) van spraakmakers en het grote publiek (de meerderheid) van burger en kiezers’. Het wezen van de democratie schuilt in wisselwerking en in machtsbeperking. Wie de macht uitoefent, doet er minder toe dan hoe zij wordt uitgeoefend. Macht moet worden gewantrouwd en ingeperkt. Daar gaat democratie om. Het populistische wantrouwen van de elite kan dus geen kwaad, vindt Pels, zolang men beseft ‘dat er ook altijd reden is om het volk te wantrouwen’.
Pels verwelkomt dan ook de sociale media, blogs, internet- en Youtube-journalistiek als een zegen voor de democratie. Zij versnellen het ritme van de wisselwerkingsdemocratie en mogen volgens Pels gerust ‘constitutioneel verankerd’ worden. Maar in die hele mediademocratie dreigt de elite het zwakke broertje te worden. Dat is nefast. Zonder leidinggevende professionals ontaardt democratie in marktpopulisme. We voten dat het een lieve lust is, de meerderheid heeft altijd gelijk, ook al kraamt ze de grootste onzin uit. Dat is geen democratie, maar dictatuur van de meerderheid.
Zonder elite, geen democratie. Ter onderbouwing van die stelling grijpt Pels terug op Hendrik De Man, de socialistische denker die vaak (zeker in België) in het autoritaire verdomhoekje wordt geduwd, maar Pels verwelkomt hem als een geestesgenoot. Werkelijk leiderschap, wist De Man, is slechts voor wie ‘ook voor de door hen geleide massa geen angst koesteren’. Wat is een democratie waard als het niet ‘de besten’ uitverkiest? Pels droomt de aristocratisch-democratische droom van De Man. Realistisch kan men die droom niet noemen, wel verheffend.
De bekende NRC-columnist Bas Heijne houdt het meer bij persoonlijke beschouwingen. Moeten wij van elkaar houden? begint en eindigt met autobiografische reflecties. Het zijn bijna intimistische notities over ‘het mysterie van identiteit’, nostalgisch, badend in een wee gevoel van gemis. Wie iets van de populistische golf wil begrijpen, moet het volgens Heijne daar gaan zoeken. Het politieke establishment denkt dat het populisme een streven is naar macht. Dat is kortzichtig. In wezen is het populisme minder een politiek dan een cultureel en psychologisch verschijnsel. Het is een uiting van ‘ongebonden individuen die om binding schreeuwen’. Heijne meent dat onze cultuur in de ban is van twee ‘totalitaire dogma’s. Aan de ene kant is er het technologische geloof in interconnectiviteit; dus het geloof in een centrumloze, grenzeloze en richtingloze netwerkwereld waarin mensen, dingen en informatie zodanig met mekaar zijn verknoopt dat geen mens nog weet waar iets begint of eindigt. Het is een wereld van synergieën, ‘een Wiki-opvatting van cultuur’. Ieder werkt met ieder samen, maar niemand met iemand in het bijzonder. Er worden allerlei verhalen verteld, dat wel, maar het zijn niemandsverhalen, ze behoren niemand toe en binden ook niemand. In feite is het dus ‘een wereld zonder bindende verhalen, of misschien kun je beter zeggen vertellende instanties’.
Aan de andere kant is er het dogma ‘dat er alleen nog maar individuen zijn’, dat iedereen zelf vrij kiest hoe hij wilt leven, en dat ieder de regisseur is van zijn eigen leven. Beide dogma’s vallen niet te verenigen. Zonder verhaal valt er niets te regisseren.
Het populisme is volgens Heijne een begrijpelijke reactie op de uitzichtloze, contradictoire situatie waarin onze cultuur is beland. Het is een volstrekt irrationele, in wezen messianistische roep om verlossing en om een richtinggevend verhaal. Het wordt tijd, stelt Heijne, die daarmee enigszins aanknoopt bij De Muls pleidooi voor een tragisch besef, dat men begint in te zien dat het huidig onbehagen niet op een rationele manier kan worden opgelost. De typisch linkse zelfgenoegzaamheid om neer te kijken op ‘ongenuanceerde populisten’ getuigt van rationalistische verblinding. Alsof het leven en de politiek in rationele termen te vatten vallen. ‘Het politieke establishment wil het populisme hoogstens redelijk tegemoetkomen — juist daarmee toont het aan dat het het niet begrijpt’. Dat hiermee het laatste woord over het populisme niet gezegd is, zal wel duidelijk zijn. [Walter Weyns]
Drs. J.H. van Capelleveen
Twaalf essays van publicist en essayist Bas Heijne. Sommige verschenen in een andere vorm in De Standaard, NRC-Handelsblad, Hollands Diep of andere bundels van Heijne. Als een rode draad door het boek loopt de tegenstelling van degenen die hun ideeën aan de Verlichting ontlenen en anderen die de normen en waarden in een historisch gegroeide gemeenschap als uitgangspunt nemen. Het populisme zoals dat in Nederland gestalte krijgt, wordt ook aan een analyse onderworpen, hoewel niet de hele bundel hierover gaat; de ondertitel is enigszins misleidend. Ook constateert Heijne een verstoorde relatie tussen individu en gemeenschap en elkaar tegensprekende normen en waarden, hetgeen voor verwarring zorgt. De individuen zitten steeds vast in hun eigen gedachtepatroon. Het boek is niet dik, maar de lezer krijgt veel stof tot overdenking. En mocht dit nog niet voldoende zijn, dan kan hij terecht bij de geciteerde boeken die achterin worden genoemd. De artikelen van deze steeds belangrijker wordende essayist zijn bestemd voor een lezerspubliek met de nodige voorkennis.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.