Op een zomernacht in Cornwall in 1947 stort een klif neer op een hotel aan zee. Zeven van de bijna twintig gasten komen om het leven. Wie de overlevenden zijn, wordt langzaam duidelijk via een reconstructie van de week ervoor.
Overal en altijd maken mensen elkaar het leven onmogelijk, en in de wereld die deze auteur creëert is het niet anders. Aan de hand van de zeven hoofdzonden - hoogmoed, hebzucht, lust, jaloezie, gulzigheid, woede en gemakzucht - wijdt ze zich aan de grote thema's van de literatuur: liefde en haat, schuld en vergeving. En net zoals de zonden elkaar raken en overlappen, duiken plaatsen en personages op om elders terug te keren, openbaren verbanden zich dwars door de hoofdstukken heen.