Burtons ouders zijn gescheiden. Hij woont met zijn moeder in een flatje in een New Yorkse buitenwijk. Zijn vader in Harlem heeft nooit tijd voor hem. Op zijn nieuwe school krijgt Burton de bijnaam ‘Dikzak’. Hij slaat een klasgenoot en moet naar een maatschappelijk werkster.
Wanneer een Vlaamse jongen in 1912 naar New York emigreert, kan hij niet vermoeden onder welke omstandigheden hij terug zal keren naar zijn geboortegrond.