Amo kaj morto en Balio
Vicki Baum
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Em. Querido's Uitgeverij, 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BAUM |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Em. Querido's Uitgeverij, 2018 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BAUM |
Christophe Vekeman
ob/kt/10 o
Denk aan bijvoorbeeld Hotel New Hampshire van John Irving, Hotel du Lac van Anita Brookner, De dame met het hondje van Tsjechov en een groot aantal boeken van Agatha Christie: weinig decors zullen in de literatuur zo vaak gebruikt en - bij schrijvers én lezers - even geliefd zijn als dat van een hotel. Behalve hopen leesplezier biedt het in 1929 verschenen Grand Hotel van de Oostenrijkse Vicki Baum een mogelijk antwoord op de vraag hoe dat zo komt.
Menschen im Hotel, zoals de toentertijd algauw - met Greta Garbo en John Barrymore - verfilmde en heden nieuw vertaalde bestseller in het Duits is getiteld, speelt zich af in Berlijn en kent, zoals dat dikwijls het geval is met hotelboeken, verscheidene hoofdpersonages die, althans aan het begin, met al hun besognes en hebbelijkheden om beurten aan bod komen.
Bon vivant
Zo is er de terminale Kringelein, wiens nakende dood hem ertoe heeft genoopt zijn altoos kijvende vrouw te verlaten en die nu zinnens is de laatste weken van zijn armeluizenbestaantje door te brengen als een kwistig met geld strooiende bon vivant die het leven flink op de staart weet te trappen.
Zo is er de ouder wordende ballerina Groezinskaja, die sinds haar achttiende niet meer dan 48 kilo weegt en ook anderszins, enkele rimpels daargelaten, in al die tijd geen haar veranderd is, maar helaas maar niet tot het besef wil komen dat het juist daaraan ligt dat haar populariteit bij het verveeld gerakende publiek metterdag tanende is.
En zo zijn er, naast nog anderen, de razend knappe levensgenieter en toch ook onophoudelijk met zijn geweten worstelende oplichter 'baron' Gaigern én diens tegenbeeld-in-elk-opzicht, de zelfverklaarde 'levende zelfmoordenaar' dr. Otternschlag, die uit de Eerste Wereldoorlog is tevoorschijn gekomen met een gezicht waarvan de ene helft gaaf is en de andere bestaat uit 'een schots en scheef aan elkaar genaaide, in elkaar geflanste warboel, met tussen de naden en littekens de glans van een glazen oog'.
Al tien jaar lang is hij, telkens gedurende maanden, een vaste gast in het hotel, en al tien jaar lang informeert hij meermaals per dag aan de balie of er post voor hem is - zonder ooit een bevestigend antwoord te mogen vernemen. Het leven is 'een zootje' en 'een miserabele bestaansvorm', meent hij, en wie zou zo hardvochtig willen wezen om een man die slechts hoogstzelden kans ziet met zijn handen een medemens aan te raken in dezen tegen te spreken?
Toch is dr. Otternschlag ondanks zijn bodemloze eenzaamheid geen alleenstaand geval in dit boek. Want Grand Hotel mag zich dan al laten lezen als een met ironie oversausde komedie, waarin mensen dingen zeggen als 'Ik dacht dat je flauw moest vallen als je gewond raakte, dus dat deed ik toen ook maar' en waarin uiteraard de levenslijnen van verschillende hotelgasten onvermijdelijk en danig met elkaar verstrikt geraken, toch zijn ronduit alle personages in deze roman wel degelijk uit hulpeloosheid en tragiek opgetrokken. Dat maakt hen ook zo levensecht, en dat maakt dat je zozeer met hen meeleeft in hun zoektocht naar een uitweg uit hun steevast weinig benijdenswaardige situatie.
Het is deze uitweg - zijnde letterlijk 'de draaideur' waarmee het boek begint en eindigt - die voor de eigenlijke clou van de roman zorgt. De sfeer van vluchtigheid die hotels nu eenmaal aankleeft en die door Baum zeer accuraat wordt geschetst, blijkt zich na verloop van pagina's immers geleidelijk te ontpoppen als een metafoor waarin een grotere, minder charmante en wijsgerigere waarheid schuilt dan je zo op het eerste gezicht zou verwachten van een aanvankelijk in feuilletonvorm verschenen succesroman van een schrijfster die door de literatuurhistorici nooit echt voor vol is aangezien. Ook het leven hier op aarde, luidt deze waarheid, is weinig meer dan een komen en gaan van een eindeloze reeks gasten. Of zoals dr. Otternschlag het bondig weet samen te vatten: 'Je komt, je blijft een poosje, je vertrekt.'
Zou dat de reden zijn waarom hotels zich zo goed lenen als decor voor boeken en trouwens ook films? Het moeilijk te ontkennen en door elkeen minstens onbewust besefte feit dat ook het leven zelf iets is waarin wij, niet zelden tegen betaling van een hoge prijs, slechts op logement zijn?
Misschien wel, misschien niet, maar in elk geval: Grand Hotel van Vicki Baum is pessimistisch en vermakelijk, ongemeen vaardig geschreven en spannend, en staat na negentig jaar nog steeds als een huis.
Querido, 312 p., 20,99 euro. Vertaald door Josephine Rijnaarts.
Max Temmerman
em/ov/16 n
Romans en verhalen van Europese interbellumauteurs als Franz Werfel en Joseph Roth hebben op het eerste gezicht weinig gemeen met die van Amerikaanse tijdgenoten als F. Scott Fitzgerald. Roth en Werfel drenken hun werk in politiek en moraliteit. Oude dynastieën doven uit en Europa davert op zijn grondvesten; telkens opnieuw verliezen hun personages het geloof in hun land, cultuur, zichzelf.
Toch twijfelen de mooie meisjes en jongemannen die het werk van Fitzgerald bevolken al evenzeer. Ze vullen hun dagen met veel drank en nog meer verveling, zwalpen van feestje naar bal en verliezen zichzelf in ennui. Niet weten wat de toekomst brengt, het breekt elke ondernemingszin in de knop. Ze lopen erbij als bejaarden in de fleur van hun leven.
De Oostenrijkse Vicki Baum (1888-1960) bevolkte in 1929 haar Grand Hotel met personages die gelijkenissen vertonen met de literaire karakteristieken van aan weerszijden van de oceaan. Je hebt er die de littekens van het verleden nauwelijks verholen met zich mee dragen, zij bereiken de verlossing van de slaap slechts dankzij medicatie of drank. Je hebt er ook die hun toevlucht zoeken in de steeds wisselende roes van het theater, mechanische snelheid en andere moderne vormen van vertier. Die laatsten zijn veeleer dan voor hun verleden, op de vlucht voor hun toekomst. Ze voelen aan dat er voor hen geen grootse avonturen zijn weggelegd en dat besef verlamt hen.
Het is geen toeval dat Baum voor haar wervelende verhaal de setting van een hotel in Berlijn koos. Roth deed het haar voor in zijn Hotel Savoy en Fitzgerald zou talloze verhalen situeren tussen suite en foyer, restaurant en club. De bubbel van een hotel maakt het makkelijk om personages van allerlei kleur en slag samen te brengen en hun levens kortstondig maar diepgaand te laten kruisen.
Clubzetels
In het begin klinkt het zo: 'Wij zijn maar passanten, begrijpt u? Voor een kort verblijf. Wat doet u in zo'n groot hotel? Eten, slapen, rondhangen, wat zaken afhandelen, een beetje flirten, een beetje dansen, dat is het wel. Goed, en wat doet u in het leven? Honderd deuren op een gang en niemand weet iets van de persoon die naast hem woont. Wanneer u vertrekt, komt er iemand anders die in uw bed gaat liggen. Opgestaan, plaats vergaan. Ga maar eens een paar uur in de lobby zitten en let goed op: al die mensen hebben geen gezicht. Het zijn allemaal marionetten. Ze zijn allemaal dood en weten het niet eens. Een fraaie bedoening, zo'n groot hotel. (…) Nou, het belangrijkste is dat je je koffer klaar hebt staan.'
Aan het woord is een interessant personage. Dr. Otternschlag is een ontslagen legerarts met zichtbare maar vooral ook onzichtbare littekens uit de Eerste Wereldoorlog. Aan het begin van het verhaal wekt hij medelijden op, hij slijt zijn dagen kettingrokend in de lobby tussen de krantenkiosk, de clubzetels en het onthaal waar nooit een brief op hem ligt te wachten. De wereld lijkt hem vergeten. Gaandeweg evolueert hij subtiel van trieste toeschouwer tot alwetende verteller. Van zielenpoot tot ziener. Later in het verhaal volgt deze passage: 'Niemand in het grote hotel bekommert zich om een ander, iedereen is op zichzelf aangewezen in deze grote negorij (…). Iedereen woont achter een dubbele deur en heeft geen ander gezelschap dan zijn evenbeeld in de kleedspiegel of zijn schaduw op de muur. In de gangen passeert men elkaar, in de lobby zegt men elkaar gedag, soms komt er een gesprekje tot stand, moeizaam opgebouwd uit de lege woorden van onze tijd.'
In de nauwgezette vertelling ontbolsteren de meest stijve personages zich tot schouders om op te huilen. Er is eigengewin mee gemoeid, dat is zeker, maar her en der ontstaan tijdelijke vormen van genegenheid, liefde voor een nacht en vage sympathieën die vertrouwen wekken.
Violen
Grand Hotel verscheen eerst als feuilleton in de Berliner Illustrirte. Het kende als boek een tweede leven, als bewerking voor het theater een derde en als Hollywoodfilm een Oscarwinnende vierde. Het succes is niet moeilijk te verklaren. Zoals vertaalster Josephine Rijnaarts in een nawoord uit de doeken doet, wordt de roman bevolkt door archetypische figuren die lezers uit die tijd in een chique Berlijns hotel zouden verwachten. Oorlogsinvaliden met een aan flarden geschoten gezicht. Danseressen over het toppunt van hun carrière en aan lager wal geraakte aristocraten. Bovenal is er de voorhoede van een opstuwende middenklasse, in dit hotel bestaande uit boekhouders en typistes, maar ook uit veelal anonieme piccolo's, telefonistes en kamerbedienden.
Baum zei dat ze getracht had een clichématige setting te nemen en die te vullen met de meest clichématige personages, en dat ze in elke figuur een lampje wilde stoppen om er een mens van te maken, ze wilde haar personages met milde ironie fijntjes doen oplichten. Ze is daar goed in geslaagd, te goed misschien. In sommige scènes zingen de violen op de achtergrond nadrukkelijk hun stroperige lied en enkele wendingen lijken expliciet geschreven met het oog op een romantische verfilming. De juwelendief die achter de parels aangaat! De vliegtuigdoop van een mannetje met hoogtevrees! De vermoeide danseres met de stramme knoken! Maar negentig jaar na de eerste publicatie blijft Baums indrukwekkende metier overeind. De rotvaart waarmee ze haar vertelling voortjakkert, vol trefzekere cliffhangers en treiterige uitweidingen, het switchen van vertelperspectieven en bovenal de indrukwekkende psychologische karaktertekeningen die de lezer alle etages van het hotel laat zien. Het statige decor vol overbodige zuilen, indrukwekkende lopers, marmer tot tegen het plafond, er is geen betere geleider dan de eerbiedwaardige maar holle luxe om de wervelwind van verhalen met elkaar te verbinden, de kleine en grote mensen die met empathie en merkbaar vertelplezier geschetst worden. De typiste of de graaf, de fabrieksdirecteur en de terminale boekhouder - geen van hen lijkt een dag verouderd. Wie dit boek leest, maakt de kleine magie mee van grootse literatuur.
Vertaald door Josephine Rijnaarts, Querido, 312 blz., 20,99 € (e-boek 12,99 €)
Emilia Menkveld
em/ov/10 n
Met Grand Hotel voldoet Vicki Baum (1888-1960) aan alle eisen van het genre. De roman, gesitueerd in het Berlijn van de Weimarrepubliek, werd eind jaren twintig een internationale bestseller; al gauw volgden er een toneelbewerking en een verfilming met Greta Garbo. Na haar emigratie naar de VS in 1931 schreef de Joods-Oostenrijkse Baum nog zo'n tien succesvolle romans, maar Grand Hotel bleef haar bekendste werk.
Negentig jaar later heeft het boek zijn charme behouden. Met schwung en aangename ironie voert Baum haar personages ten tonele. Er is de balletdanseres op leeftijd, die niet langer volle zalen trekt en zwelgt in zelfmedelijden; de oorlogsveteraan met het kapotgeschoten gezicht ('souvenir uit Vlaanderen'), die zijn dagen eenzaam slijt in de lobby; de charismatische maar verarmde baron, die zijn decadente levensstijl bekostigt door andere gasten te bestelen. In filmische scènes met levendige dialogen laat Baum deze types vriendschap sluiten, ruziemaken, feesten, vreemdgaan. De alwetende verteller voorziet hun acties van droogkomisch commentaar ('Het Grand Hotel hield er rekbare opvattingen over de zeden op na').
Grand Hotel geeft een schitterend tijdsbeeld, al is het cliché nooit ver weg. Volgens het nawoord van vertaler Josephine Rijnaarts was dat met opzet: Baum had geen literaire pretenties, dreef juist graag de spot met de 'mannen van smaak'. En wat was er mis met het behagen van een groot publiek? Dat laatste zal haar vast nu ook nog lukken.
***
Uit het Duits vertaald door Josephine Rijnaarts. Querido; 312 pagina's; € 20,99.
C.M. Mays
In het luxueuze Grand Hotel in Berlijn in de jaren twintig van de twintigste eeuw ontmoeten zes verschillende mensen elkaar bij toeval en gedurende een korte tijd zijn hun levens verweven. Daar zijn een zwaargewonde oorlogsveteraan, een balletdanseres op leeftijd, een doodzieke kantoorklerk en zijn baas, een baron die tevens een notoire oplichter is en een mooie jonge secretaresse. Deze uitstekend uitgewerkte personages zorgen voor onverwachte wendingen, veel spanning, humor en zelfs een detective element in dit tijdloze verhaal. Deze boeiende roman verscheen voor het eerst in 1929, maar het thema van geld, ziekte, liefde en relaties zal altijd actueel blijven. Baum (1888-1960) verwierf internationale faam met dit boek dat al meerdere malen is verfilmd. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in het sociale leven in de jaren twintig en die genieten van karakterstudies. Met een nawoord van de vertaalster.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.