Het nauw : roman
Ann Petry
Catherine Vuylsteke
i /un/13 j
Geloven dat 'zwarte mensen van nature crimineel zijn, een bedreiging, een dier, een plaag, een vloek, een grap. (...) Hen allemaal in een handzaam pakketje stoppen, met daarop het stempel “zwart”. Een pakketje dat om een bepaald soort baan en een speciaal soort behandeling vraagt'. Het zijn woorden van net na de Tweede Wereldoorlog die hun resonantie niet hebben verloren. Zo tragisch actueel is De straat (1946), het debuut van de zwarte Amerikaanse Ann Petry (1908-1997).
Het is het meeslepende en met vaart geschreven verhaal van Lutie Johnson, een waanzinnig mooie alleenstaande moeder die enigszins naïef gelooft in Benjamin Franklins credo dat noeste arbeid wordt beloond. Na een mislukt huwelijk verkast ze met haar achtjarige zoontje Bub naar een van de flatjes aan 116th Street in Harlem, New York. Het zijn 'smerige, donkere, akelige vallen. Trap op, trap af. Van het kastje naar de muur. Klik zegt de val na de eerste maand huur. Loop maar naar binnen. We leven in een vrij land'.
De Harlemse kamers worden bewoond door agressieve, werkloze drinkebroers, bordeelhoudsters, huismeesters die de 'kelderkolder' hebben en berustende vrouwen 'die veel weg hebben van een natte dweil'. Lutie wil koste wat het kost aan dit sociale moeras ontsnappen. Als een pianist haar een baan als zangeres in een casino aanbiedt, gelooft ze dat de redding nabij is.
De straat is zowel een sociale aanklacht als een #MeToo-verhaal, waarin Petry overtuigende personages neerzet en begrip afdwingt voor de wreedheid die hun littekens genereerde. Ze vertrekt vanuit het destijds ongeziene perspectief van de laagopgeleide strijdvaardige vrouw en lardeert haar thrillerachtige relaas met goed gedoseerde maatschappelijke bespiegelingen. Dat verklaart waarom het boek zo'n daverend succes werd. Anderhalf miljoen exemplaren gingen over de toonbank, geen enkele vrouwelijke zwarte auteur deed het Petry voor.
Vergeten
Hoe kon ze dan in de vergetelheid belanden? Omdat schrijvers in die tijd bovenal mannen waren, zo menen literatuurwetenschappers en collega's als James Baldwin en Richard Wright. Maya Angelou, Toni Morrison en Alice Walker lieten nog even op zich wachten.
Wellicht heeft het ook te maken met Petry's persoonlijkheid en levensverhaal. Ze groeide op in de op één na enige zwarte familie in het kleine stadje Old Saybrook, Connecticut, als jongste van twee meisjes in een bemiddeld, hecht gezin. Hoewel ze een diploma farmacie op zak had, kreeg ze genoeg van 'het pillen tellen' in de winkel van haar vader en verhuisde meteen na haar huwelijk in 1938 voor negen jaar naar Harlem. Daar verkocht ze eerst advertenties in The Amsterdam News, om vanaf 1941 verslaggever en columnist te worden voor People's Voice.
Terwijl haar man zijn militaire plicht vervulde, schaafde Petry haar vaardigheden bij. Het ging van tekenlessen en acteren tot het geven van huiswerkklasjes aan sleutelkinderen en een opleiding creatief schrijven aan Columbia University. Of haar een literaire carrière wachtte, hing volgens de docent daar 'geheel van haarzelf af'. Het deed de jonge Petry denken aan de leraar Engels uit de middelbare school, die zei dat ze 'schrijver kon worden, als ze wilde'.
Toen een van haar eerste verhalen in 1943 door een uitgever werd opgemerkt, vielen de puzzelstukken in elkaar. Petry had het nodige zelfvertrouwen, de prangende verhalen en de publicatietoezegging om aan De straat te beginnen.
Succes
Aan het daverende succes van haar debuut hield ze gemengde gevoelens over. Ze begon te vrezen dat 'mijn ziel niet langer van mij was. Iedereen wilde een stuk', zo zei ze op 84-jarige leeftijd in een zeldzaam interview met The New York Times.
Met de royalty's kocht ze een huis in haar geboortestadje en korte tijd later werd haar enige kind, Elizabeth, geboren. Met heimwee naar de heimat had die definitieve terugkeer weinig van doen. Petry zou haar hele leven volhouden dat ze zich geen New Englander voelde, dat haar identiteit gevormd was door de ervaringen van haar voorvaderen. Grootvader ontsnapte via de Underground Railroad aan de slavernij in Georgia, pa werd bedreigd toen hij in 1902 de eerste zwarte apotheek van de regio opende. Haar zus kreeg in de jaren 20 geen kamer in de studentenverblijven van Brown en zelf werd ze als kind op het strand met stenen bekogeld.
Nu ligt De straat weer in de boekhandel. Met dank aan literatuurprofessor Tayari Jones, die al een paar jaar haar onbegrip ventileert over Petry's afwezigheid in de literaire canon van zwart Amerika. Petry's échte meesterwerk, zo meent Jones, is The Narrows (1953), de laatste van haar drie romans, over de relatie tussen de blanke Camilo en de zwarte oorlogsveteraan Link. Naar die vertaling is het alvast uitkijken.
Vertaald door Lisette Graswinckel, Atlas Contact, 416 blz., 24,99 €. Oorspronkelijke titel: 'The street'.
Yolanda Entius
i /ul/11 j
In 1946 zorgde Ann Petry voor een literaire sensatie in de VS met haar debuut 'The Street', waarin een jonge, alleenstaande moeder zich in Harlem moet zien te redden. Zelf kwam Petry uit een relatief welvarend milieu, maar door haar werk in Harlem, eerst in het naschoolse onderwijs, en later als journalist, kende ze het leven in deze 'zwarte' wijk op haar duimpje.
Het is een beschamend wonder dat een Nederlandse vertaling van deze bestseller zo lang op zich heeft laten wachten. Maar nu is die er - Lisette Graswinckel leverde puik werk af - en wat deze lezer, anno nu, nog het meeste trof is het Amerikaanse karakter van de roman. Niet omdat George Floyd onder de schoen van een blanke politieagent het leven liet - 'I can't breathe' verwoordde wereldwíjd gevoelens van woede, onmacht en verdriet - maar omdat de straatarme Lutie Johnson vergiftigd raakt door het idee dat een betere toekomst voor haar en haar zoontje Bup in haar eigen handen ligt. 'Als Benjamin Franklin van weinig geld kon rondkomen en toch kon slagen in het leven, dan zij ook'.
Pijnlijk genoeg doet ze die American Dream op wanneer ze, vér van huis en haard, als mammy voor het zoontje van blanken zorgt omdat haar man Jim geen werk kan vinden. "Rillend van de kou kwam hij dan thuis", schrijft Petry, "en zei: 'Die blanken kunnen barsten. Ik wil geen gunst. Ik wil alleen een baan. Gewoon een baan. Snappen ze niet dat ik mijn huidskleur zou veranderen als ik dat kon?'" Ziehier de in zijn trots gekrenkte en geknakte man, en de tragiek van zijn vrouw die voor het geld moet zorgen, waardoor manlief alleen maar verder in zijn eigen achting daalt en troost gaat zoeken in de armen van een ander. Het is, zo weet Lutie ondertussen, het lot van menig zwarte man en vrouw.
Na een kort verblijf bij haar drankzuchtige vader en zijn vriendin, die er geen been in ziet de achtjarige Bug gin te voeren, stuit ze op een smoezelig tweekamerflatje in 116th Street 'waar het zwarte mensen was toegestaan om te wonen'. En hoewel de gure novemberwind, een 'immense vrouw' voor het open raam, en de huismeester die Lutie met begerige ogen monstert, weinig goeds voorspellen, besluit ze deze kans te grijpen.
Die huismeester is een engerd, een van de velen, en zal in de plot een beslissende rol gaan spelen, maar Petry weet ook hem een menselijk gezicht te geven. Dat doet ze door van binnenuit te schrijven, niet alleen vanuit Lutie, maar ook vanuit alle mensen die haar pad gaan kruisen. Vrijwel stuk voor stuk mensen die een derderangs leven leiden met tweederangs spullen, en een nood aan eersterangs dromen. Om die te verwezenlijken zijn ze bereid om vér te gaan, té ver misschien. Behalve Lutie. Opgevoed door haar oma (!) tot een deugdzaam meisje, is ze evenwel wijs en empathisch genoeg om te zien hoe armoe en racisme mensen van hun fatsoen kunnen beroven. Maar als Bup met schoenenpoetsen iets bij wil verdienen, is Lutie onverbiddelijk: 'Ik sta niet toe dat je op je achtste al doet wat volgens blanken alle achtjarige zwarte jongens horen te doen. Want als je schoenen poetst op je achtste, doe je dat hoogstwaarschijnlijk op je tachtigste nog steeds. Dat laat ik niet gebeuren.'
Dappere Lutie. Ze is zo vastberaden en zo van goede wil, maar - pas op! - bepaald geen slachtoffer: ze weet van zich af te bijten. En omdat ze daarbij gezegend is met een helder verstand en, zo blijkt, een onverwacht talent - ze kan zingen - ga je, tegen beter weten in, mét haar geloven in die eerste stap, weg uit de misère. Ene Boots biedt haar een baantje aan bij 'zijn' orkest. En net als je denkt getuige te zullen worden van haar afgang - want die stem, dat zal wel niks zijn: een worst die de louche Boots haar voorhoudt om haar in te palmen - blijkt ze nog te kunnen zingen ook. Zou een roman die zo onheilspellend begon dan toch nog op een happy end afstevenen? Nee, natuurlijk, het is Petry's geraffineerde pen die de lezer, samen met Lutie, meelokt in de val die wagenwijd voor haar openstaat: die Droom dus, waar je je ook als lezer aan vastgrijpt.
Arme Lutie. Véél wil ze niet: brood op de plank, een dak boven haar hoofd en een toekomst, op z'n minst voor haar kind. Maar op 116th Street gaat het niet om wat Lutie wil, maar om wat anderen van haar willen. En ze willen allemaal hetzelfde: haar bezitten, voor zichzelf of als handelswaar. Lutie is mooi, jong, begeerlijk, en er valt met dat lijf wat te verdienen. En het overkwam me dat ik zelfs ging denken: doe het nou maar gewoon. Alsof Lutie daarmee vrij zou zijn.
Maar in deze contreien waar je - tachtig jaar na afschaffing van de slavernij - nog altijd horig bent aan iemand boven jou, is vrijheid alleen weggelegd voor de man aan de top: de dikke, rijke, machtige Junto. Een blanke, over wie Boots nota bene opmerkt dat hij de enige blanke is die zich er 'nooit rekenschap van gaf dat Boots een zwarte man was'. Maar ook Boots hangt in dit feodale stelsel aan Junto's touwtjes. Helemaal onderaan bungelt Lutie die vanaf haar geboorte klem zit 'in een alsmaar krimpende ruimte tot ze inmiddels zo goed als ommuurd was, en die muur was steen voor steen door ijverige blanke handen opgebouwd.'
Ann Petry
Vert. Lisette Gras- winckel. Atlas Contact; 416 blz. € 24,99.
Uit 'De Straat' blz. 158.
De straat
"De wereld bestond uit grote tegenstellingen, bedacht ze, en als het rijkste deel ervan met hekken werd afgeschermd, zodat mensen zoals zij er slechts naar konden kijken zonder de geringste hoop er ooit binnen te komen, dan was je beter af als je blind geboren was en het niet kon zien, als je doof geboren was en het niet kon horen, als je zonder tastzin geboren was en het niet kon voelen. Nog beter was het als je zonder hersens geboren was en je je helemaal nergens van bewust was, zodat je nooit weet zou hebben van oorden met zonneschijn en goed eten in overvloed, oorden waar kinderen veilig waren."