Andalusisch logboek
Stefan Brijs
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Uitgeverij Atlas Contact, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BRIJ |
Aanwezig |
Olympus, 2017 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Olympus, 2017 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Olympus, 2017 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Atlas, 2009 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BRIJ |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BRIJ |
Magazijn |
Atlas, 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13526 |
Mark Cloostermans
em/ov/18 n
Stefan Brijs is een gul schrijver
In designwinkels vind je weleens zo'n toestelletje met vier metalen balletjes aan touwtjes. Ze raken elkaar net. Als je met het balletje aan het rechteruiteinde de andere balletjes een tikje geeft, gaat het balletje aan het linkeruiteinde een eindje de lucht in, zwiept terug en tikt zijn collega's aan. Waarna het rechterballetje weer opwipt. En zo gaat het een eindje door. Verder doet dit perpetuum mobile' helemaal niets, maar het is wel mooi om te zien.
Ik moest bij het lezen van De engelenmaker geregeld aan zo'n mobieltje denken. Dat heeft wellicht te maken met de onafwendbaarheid van de beweging die je op gang brengt zodra je een balletje tegen de andere balletjes laat tikken. Vanaf de eerste bladzijde is De engelenmaker zwanger van onheil, dreiging en catastrofe. Alles begint met een taxi die stopt voor de oude, verlaten dokterswoning van het dorpje Wolfheim, met aan boord de zoon van de oude dokter, Victor Hoppe, vergezeld van drie baby's in een reiswieg. Een jongen werpt een blik in de taxi en ziet dat de drie baby's gespleten hoofdjes hebben: ,,Ik zweer het je. Je kon zo tot achter in hun keel kijken. En ook, echt waar, ook kon je hun blote hersenen zien liggen.'' De bejaarde, halfblinde tooghanger Josef Zimmerman trekt meteen zijn conclusies: de duivel is in het dorp aangekomen, en hij heeft zijn wraakengelen meegebracht.
Natuurlijk heeft de jongen zich wat ingebeeld. De drie kinderen zijn even afstotelijk lelijk als hun vader, maar gespleten zijn hun hoofden niet. Dat ze als drie druppels water op elkaar lijken, geeft een onbehaaglijk gevoel, maar is niet ongewoon. En dat ze genoemd zijn naar de aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël - ach, een fantasietje van de ouders. Al blijft het een raadsel wie de moeder is. Het dorp ritselt al gauw van de geruchten.
De kinderen van dokter Victor Hoppe zijn het resultaat van medische experimenten. Ze zijn vroegrijp, maar verouderen snel. Je veronderstelt meteen dat het om klonen gaat, maar zo gauw legt Brijs z'n kaarten niet op tafel. Honderdveertig bladzijden lang houdt hij je magistraal aan het lijntje en strooit ondertussen kwistig met bevreemdende bijbelse symbolen.
De dokter werft de gepensioneerde onderwijzeres Charlotte Maenhout aan om op de kinderen te passen. Je beleeft alles door haar ogen. Daardoor worden de griezelige wonderkinderen echte mensen voor de lezer. Tegelijk voorkomt Brijs op die manier dat we Victor Hoppe leren kennen. Net zoals de dorpelingen zien we alleen zijn buitenkant.
Brijs sluit het eerste deel van zijn roman af met een cliffhanger. In het tweede deel vervlecht hij twee flashbacks: een over Victors jeugd, en een over zijn medische loopbaan tot op het moment dat hij in Wolfheim arriveert. Gaandeweg begin je Hoppes karakter beter te begrijpen. Ook de bijbelsymboliek wordt nu helderder. De boom in de voortuin van de dokterswoning is de boom van de kennis van goed en kwaad. En de vliegen die door de roman zoemen, zijn attributen van de duivel, de ,,Heer der vliegen''.
Dat Victor aan het syndroom van Asperger lijdt, een milde vorm van autisme, verklaart zijn monomane werkkracht en de vastberadenheid waarmee hij leven probeert te scheppen. Zijn overtuiging: ,,Soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk.'' Brijs snijdt nog een andere thematiek aan: de herkomst van het kwaad. Wie zal de schuld krijgen voor de catastrofe waarop de roman afstevent? Aangezien hij een afwijking heeft, is Victor niet honderd procent verantwoordelijk voor zichzelf. Zijn harteloze ouders dan, die hem in een gesticht dropten omdat zijn moeder dacht dat haar baby bezeten was door de duivel? Of ligt de schuld bij de pastoor en de oppernon van het gesticht, de minst sympathieke personages in het hele boek? Het geroddel in Wolfheim is lelijk, maar nooit kwaadaardig bedoeld. De pastoor en zuster Milgitha verpersoonlijken het opzettelijke kwaad: ze zijn zelfingenomen, achterbaks, wreed, met een vernisje van piëteit eroverheen.
Onder invloed van deze twee ontwikkelt Victor een gebutst en verbogen katholicisme. God heeft zijn Zoon niet van de dood gered, en dus heeft hij hem verraden; ook Victors vader heeft zijn zoon verraden door hem in een gesticht te stoppen. God geeft, maar neemt vooral leven; Victor wil alleen leven geven. De arts is het tegenovergestelde van een godsdienstfanaticus, maar is daarom niet minder fanatiek: in plaats van voor een god te willen vechten, gaat hij de schepping én God te lijf.
In het derde deel wikkelt de tragedie zich af. Charlotte Maenhout is verdwenen. Haar rol van betrokken toeschouwer wordt voor een deel overgenomen door professor Rex Cremer, een oud-collega van Victor. Ook de moeder van Victors kinderen duikt op. Cremer, de moeder, Charlotte - allemaal proberen ze Victor tegen te houden, maar de tragische gang van de gebeurtenissen is niet te stoppen. De engelenmaker is een roman over de menselijke ambivalentie. Zowat elk personage overweegt wel eens iets fouts, slechts of immoreels te doen. Brijs toont de lezer een aantal sleutelmomenten uit het leven van gewone mensen, die later als ,,goed'' of ,,slecht'' kunnen worden uitgelegd. Is De engelenmaker dan geen roman over klonen? Ja en nee. Brijs overstijgt het thema. Hij staart zich niet blind op het ontstaan van het leven, maar schrijft vooral over de opvoeding, een heikel proces waarin altijd wel iets fout loopt en de wortels van die mislukking zijn erg moeilijk te vinden. Brijs toont zich een gul schrijver. In plaats van de amateurfilosoof uit te hangen - geen gering gevaar, met deze onderwerpen en thema's - zorgt hij er in de eerste plaats voor dat de lezer enkele fijne uren doorbrengt. Spanning, cliffhangers, ontroering, een vleugje humor en wat grandeur op z'n tijd. Voor zijn finale grijpt hij niet naar makkelijk drama. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, zijn het niet de autoriteiten of verbolgen dorpelingen die een eind maken aan deze geschiedenis. Hoppe bewerkstelligt zijn eigen ondergang in een finale die zo theatraal en wreed is dat er alleen nog aanzwellende violen en hysterische vrouwenkoren aan ontbreken.
In feite ontbreekt aan dit boek slechts één ding. Een hoop lezers.
DE AUTEUR Stefan Brijs (1969) debuteerde in 1997 met de roman De verwording'. Verder verschenen van hem onder andere de romans Arend' en Twee Levens'.Marc Holthof
em/ov/12 n
(tijd) - Stefan Brijs publiceerder al twee romans en een novelle, en bundelde 15 portretten van vergeten auteurs in 'De vergeethoek' (2003). 'De engelenmaker', zijn nieuwste roman, is een boek met twee gezichten. Van bij de eerste bladzijden alludeert Brijs op de traditie van de realistische dorpsvertelling en op de thema's die onvervreemdbaar met dat genre zijn verbonden: roddel en bijgeloof, godsdienstwaanzin, angst voor het vreemde, erfelijke belasting, maar ook geborgenheid en verbondenheid. Achter de schermen van die realistische verteltrant wordt echter op uiterst scherpe wijze het menselijke brein ontleed en wordt aangetoond hoe geloof en rationalisme kunnen samensmelten tot de meest waanzinnige en irreële wangestalten.
De lezer wordt van meet af aan meegesleurd in de mallemolen van roddels, gissingen en geruchten die door de inwoners van het Belgische dorp Wolfheim worden uitgewisseld naar aanleiding van de komst van de wat vreemde Victor Hoppe. Die komt zich als dokter in het verlaten huis van zijn ouders vestigen. Het uiterlijk van de inwijkeling, zijn rode haar en zijn hazenlip, roept bij de bezoekers van café Terminus herinneringen op aan diens vader, de oude dokter Hoppe, die zich van het leven beroofde. Aanvankelijk wordt de vreemdeling met groot argwaan bejegend: zijn afstotelijke en unheimische uiterlijk wordt als een teken van de duivel gezien en ook het feit dat hij de vader is van een gruwelijk misvormde drieling voedt dergelijke veronderstellingen. Op een dag echter redt dokter Hoppe het leven van een kind en meteen wordt hij, de verrichter van een dergelijk 'mirakel', in de armen gesloten van de goedgelovige gemeenschap.
Vanaf dat moment maken de fragmentarische gissingen van de buitenstaanders plaats voor een meer coherent relaas van de feiten. Dat wordt op een neutrale toon opgetekend, door gebruik te maken van de gezichtspunten van verschillende personages. Frau Maenhout, de vrouw die dokter Hoppes drieling onderwijst, lijkt als eerste de schrikwekkende waarheid achter de misvormingen van de kinderen te achterhalen. Uiteindelijk moet echter diep in het verleden van de dokter worden gegraven om de wortels ervan bloot te leggen. Die duik in het verleden biedt een inkijk in de psyche van de dokter. De restanten van een dogmatisch katholieke opvoeding zijn daarin op een merkwaardige wijze verbonden met een blindelings geloof in het rationalistische vooruitgangsdenken dat aan zijn beroep als biomedisch wetenschapper inherent is. De starre logica van de dokter drijft hem ertoe zijn eigen praktijk als vruchtbaarheidsarts te spiegelen aan de handelingen van God: Victor Hoppe wil God overtreffen, hij wil leven scheppen. Niet door dat leven op een organische wijze te creëren, maar door leven te klonen, zoals de Schepper 'uit de rib van Adam' een vrouw wist te boetseren. Dergelijke idee-fixen leiden tot gewaagde experimenten die niet alleen leven produceren, maar ook dood en vernieling zaaien en uiteindelijk tot waanzin leiden. Aan het einde van de roman waant de dokter zich de Messias, hij kruisigt zich voor de ogen van de verzamelde inwoners van Wolfheim en herhaalt zo tot op zekere hoogte de daad die zijn vader jaren geleden stelde.
Paradoxen
'De engelenmaker' is een complex boek, waarin niets is zoals het lijkt. Het syndroom van Asperger, waaraan de dokter lijdt, maakt relativeren en overdrachtelijk denken onmogelijk. En het leidt tot paradoxen als: 'God had de mens gemaakt en de mens had God gemaakt, daar kwam het eigenlijk op neer. Het ene hield het andere in en het ander sloot het ene niet uit.' Dergelijke cirkelredeneringen bepalen sterk de thematiek van het werk. Wetenschap wordt er opgevoerd als bestrijder van bijgeloof en geloof: 'Hij zou de dorpelingen en zeker ook pastoor Kaisergruber, duidelijk moeten maken dat er in Victor niets kwaads of doms stak, dat het kwaad en de domheid vooral zaten in hun bijgeloof.' Uiteindelijk blijkt wetenschap echter ook verbonden te zijn met het woord van de bijbel en met de wildste fantasieën: 'Hij schatte het woord hoger in dan de wetenschap. Of hij achtte het woord de hoogste wetenschap.' Het verschil tussen dokter Hoppe en Jules Verne is dat laatstgenoemde 'zich tot het schrijven van boeken beperkte en nooit heeft geprobeerd zijn ideeën in de praktijk te verwezenlijken.' Zoals God in den beginne sprak en met dat spreken de wereld creëerde, zoals uit het gebabbel van de dorpelingen een verhaal naar het voorplan dringt, zo blijken woorden, die in het hoofd van de protagonist tot maximes verstenen, de motor van het hele gebeuren te zijn.
De tegenstellingen stapelen zich verder op. De dokter probeert erfelijke afwijkingen te bestrijden, maar bevestigt door zijn eigen zelfdoding de naturalistische wetten. Hij is zowel in letterlijke als in figuurlijke zin een 'engelenmaker': hij 'maakt' kinderen die luisteren naar de namen van de aartsengelen, maar tegelijk heeft hij meerdere doden op zijn geweten.
Het sluitstuk van al die paradoxen is het feit dat goed en kwaad voor de ogen van de lezer voortdurend van plaats lijken te wisselen. Hoewel de dokter inderdaad de proporties van een duivel aanneemt, weet hij sympathie te wekken. Omgekeerd blijken goedbedoelende zielen als de stafarts Rex Cremer ongewild de kiemen van het kwaad voort te brengen. Uiteindelijk weten slechts enkele figuren zich aan de om zich heen grijpende dubbelheid te onttrekken: alleen de moeders, met hun onbaatzuchtige liefde voor kinderen, kunnen zich onverdeeld aan de zijde van het goede scharen.
Twee gezichten
Met 'De engelenmaker' schreef Stefan Brijs een sterk verhaal, dat, zonder aan spankracht in te boeten, vragen oproept over de grenzen van geloof en wetenschap, fictie en werkelijkheid, opvoeding en erfelijkheid en dat een inkijk biedt in de duistere spelonken van het menselijke brein. De sobere, maar vaak doeltreffende stijl, de neutrale toon, de scherpe observatie en registratie, de nauwkeurige situering in tijd en ruimte doen sterk aan een journalistieke reportage denken. De confrontatie tussen die realistische stijl en het surreële en groteske karakter van de inhoud levert bij momenten heel sterk proza op. Brijs heeft met dit boek zijn plaats onder de beloftevolle jonge Vlaamse romanciers definitief verdiend.
Toch heeft die consequent aangehouden verteltrant mijns inziens ook een keerzijde. De roman is er inderdaad een met twee gezichten en vele stemmen, maar de auteur beschikt slechts over één toon, één register om die gezichten te beschrijven en die stemmen te laten spreken. De meesters van de moderne Vlaamse dorpsroman (Walschap, Claus, enzovoort) slagen er vaak in de gemeenschap en de respectieve personages een verschillende stem te geven, waardoor een soort polyfonisch weefsel ontstaat. Bij Brijs blijven de diverse gezichten en stemmen ondergeschikt aan het 'vakkundig vertelde verhaal'. Die keuze verraadt echter misschien meer over de literatuuropvattingen van Brijs en een aantal van zijn generatiegenoten dan over de verdiensten van zijn jongste roman.
Frank Hellemans
ob/kt/12 o
Na de Duitse V1 en V2 is er nu eindelijk ook de V3. Het gaat hier echter niet om een verfijning van de Duitse dodelijke Vergeltungswaffen maar om genetische spitstechnologie die leven schenkt. Maar wat voor leven. Stefan Brijs (° 1969) speelt vijf jaar na zijn vorige grote roman, Arend (2000), opnieuw hoog spel met een ambitieus verhaal over peuters en kleuters. Ook in De engelenmaker draait het om een ontroerend portret van wanstaltige kinderen die nooit geboren hadden mogen worden. Arend had zich al in de moederschoot willen wurgen en zou pas jaren later zijn dood tegemoet kunnen vliegen. De drieling uit De engelenmaker is het resultaat van een genetisch experiment van Dokter Victor Hoppe. Nadat hij muizen had gekloond, slaagt hij erin om mensen te klonen met de eigen stamcellen. De hazenlip die hijzelf van zijn vader had geërfd, geeft hij nu aan de drieling door. Vandaar hun wetenschappelijk afgekorte naam V1, V2 en V3. Maar de kinderen zijn een wandelende tijdbom en verouderen in snel tempo. Zoals in het geval van Arend, is hun vroege dood voorgeprogrammeerd.
Brijs heeft op tien jaar tijd een eigen niche in de Nederlandstalige literatuur gevonden. Met een apart inlevingsvermogen probeert hij de psyche van diep ongelukkige kleuters, zoals Arend, of van een autistisch gekloonde drieling te peilen. Hij hanteert daarbij een naturalistische toon, zoals die een eeuw geleden in het werk van Cyriel Buysse ( Het recht van de sterkste) , Reimond Stijns ( Hard labeur ) en vooral van Gustaaf Vermeersch ( Het rollende leven, De last ) hoogtij vierde. Zoals zijn illustere voorgangers bekijkt hij de generaties dus door een sciëntistisch vergrootglas. Wat de erfelijkheidsleer voor Emile Zola betekende, is de genetica voor Brijs: onontkoombaar noodlot dat zich doorgeeft van vader op zoon. Tot de zoon beslist om de fatalistische ban te doorbreken. Maar tot welke prijs?
Brijs heeft een boontje voor de zonderlinge, zwaarmoedige mens en vooral voor het gekooide kind. Het duurt een tijdje voor de onheilszwangere atmosfeer van de eerste bladzijden optrekt. Het drama wordt zichtbaar als Victor op een doodgewone meidag met zijn drieling wegvlucht in een anonieme dokterspraktijk in de buurt van het Belgisch-Nederlands-Duitse drielandenpunt. Een huishoudster ontfermt zich over het misvormde kroost. Ondertussen circuleren de meest waanzinnige geruchten in het plaatselijke dorpje maar die verstommen wanneer de dokter zich tot een heuse magiër ontpopt. Zelfs Gabriël, Rafaël en Michaël, de afzichtelijke drieling met de namen van aartsengelen, worden na een tijdje in het openbaar geduld. Maar schijn bedriegt. Want pastoor Kaisergruber heeft altijd al gezegd dat een hazenlip een duivels teken is en dat de familie Hoppe met de duivel heeft geslapen.
Beetje bij beetje reconstrueert Brijs zijn gothic story . Hij schetst niet alleen het schrijnende, vegetatieve leven van de drieling maar zoomt ook in op de ongelukkige jeugd van vader Victor die door zijn vader Karl destijds werd gedumpt in een asiel voor idioten, debielen en imbecielen. Wie in een tehuis verblijft waarin personages met namen als zuster Milgitha en zuster Ludomira de plak zwaaien, heeft allicht de hel reeds beleefd. Brijs trekt alle vertelregisters open om het verblijf van Victor in het knotsgekke gesticht te schilderen. Dankzij een pientere novice ontsnapt hij aan de totale verwaarlozing en begint hij aan een schoolcarrière waarin hij met monomane bezetenheid genetische experimenten onderneemt, zoals zijn vader voor hem. Hij wordt zelfs voor een tijdje een gerenommeerd onderzoeker. Maar zijn autistische eenzelvigheid speelt hem parten. Wanneer hij weigert zijn gekloond muizenexperiment te herhalen, moet hij ontslag nemen en begint hij stilaan maar zeker de trappers te verliezen. Hij creëert een nieuwe mens, een drieling, die echter niet levensvatbaar is vanwege genetische fouten.
Brijs begint zijn roman met een mysterieuze vertelling over enkele freaks die uitgroeit tot een neonaturalistisch familieverhaal rond een actueel thema. In het laatste deel van zijn passieverhaal voor de misdeelde mens geeft hij het geheel zelfs metafysische allures. De genetische doemsage wordt een strijd van het kwade tegen het goede, van een straffende God de vader tegen een helpende Jezus de zoon. Dan pas wordt duidelijk waarom Victor nooit wou dat de huishoudster het Oude Testament aan de drieling voorlas of zelf nooit sprak over God tegenover hen. De roman eindigt met een groteske processie waarbij de calvarietocht culmineert in een bijbelse scène die voor sommigen het karikaturale toppunt zal zijn en voor anderen een intense tragiek uitstraalt.
En zo is het eigenlijk met het hele boek. Wie het werk van Brijs kent, weet dat hij met koppige ernst zijn naturalistisch verhaal consequent verder schrijft. Voor wie zijn werk niet kent, komt die anachronistische verteltoon aanvankelijk gezocht en zwaar op de hand over. Wie echter de moeite neemt om door te lezen, merkt dat er systeem zit in Brijs' waanzin en in dat van zijn personages. Hij voelt zich plots als op een achtbaan die zich steeds dieper in de krochten van de menselijke afwijkingen boort. Steeds uitzinniger tot hij misschien wil uitstappen. Maar de rit loont de moeite om uit te zitten. Brijs mag dan al geen Michel Houellebecq zijn. Maar zoals zijn Franse meester is hij gebiologeerd door de mogelijkheden van de gekloonde mens. In plaats van te focussen op de excessen van het seksuele graaft Brijs tot in de extremen van het wanstaltige. Maar ook van het verhevene. Zijn duivels immers geen gevallen engelen? Het is maar hoe je het bekijkt.
31/12/2005
In De procedure (Harry Mulisch, 1998) slaagde een Victor erin uit anorganische materie een primitief organisme te creëren. In De engelenmaker laat Stefan Brijs zijn Victor nog een stap verder gaan: na het succesvol klonen van muizen heeft Victor Hoppe uit eigen lichaamscellen drie zonen gefabriceerd, die hij de namen van de drie aartsengelen geeft. Dit thema bleek voor Brijs bijzonder geschikt om de thematiek van zijn vorige romans verder te ontwikkelen: religieuze waanzin (zoals in De verwording) en misvormde, afgewezen kinderen (zoals in Arend) in een naturalistisch-surrealistisch decor.
Omdat Victor wegens zijn hazenlip niet door zijn moeder aanvaard werd, plaatste zijn vader hem in een gesticht, waar hij debiel verklaard werd. Maar hij bleek heel intelligent te zijn en dankzij een novice kon hij er weg. Het Oude Testament en het middelbaar onderwijs bezorgden hem een aversie tegen de strenge, straffende God. Jezus beschouwde hij echter als zijn vriend, zijn lotgenoot. Zoals God zijn zoon op het kruis verraden had, was ook hij door zijn vader aan zijn lot overgelaten: "De Vader deed kwaad, de Zoon deed goed. Dat herkende hij." Hij zou dokter worden, en zoals Jezus zieken genezen.
Wellicht omdat niemand zich individueel met de jonge Victor had beziggehouden, had hij het syndroom van Asperger. Hij was intelligent, maar vrijwel zonder emoties en humor, hij had geen oog voor nuances en nam bijna alles letterlijk op. Wanneer een collega hem feliciteerde met "U hebt God het nakijken gegeven", begreep hij ook dat zeer ernstig, zelfs zeer letterlijk. Volgens hem klopte dat niet voor het werk waarmee hij bezig was, nl. een lesbisch koppel "een kind van beiden, met gedeelde fysieke eigenschappen" geven, want daaraan zou God nooit begonnen zijn. Daarom ging hij, zoals God uit de rib van Adam een vrouw maakte, muizen en mensen klonen. Later wou hij God nog meer "het nakijken geven" door bij het klonen aangeboren fouten ("die Hij in al zijn haast heeft gemaakt") te corrigeren. Deze concurrentiestrijd met God werd een obsessie en leidde tot waanzin. Als hem iets mislukte, schreef hij dat toe aan God, die "zich niet zo maar zou gewonnen geven". Zelf was hij ervan overtuigd het goede te doen, en nadat hij, zoals Jezus, in zijn zij gewond werd en zich door een collega verraden voelde, zou hij zelfs Jezus' dood imiteren.
Victor was een geniaal embryoloog. Na het klonen van muizen werd hij in wetenschappelijke tijdschriften bejubeld, maar omdat hij het experiment weigerde over te doen, werd hij al vlug van fraude beschuldigd en moest hij de universiteit verlaten. Brijs beschrijft uitvoerig zijn plannen en technieken. Zo heeft hij het over twee manieren van klonen, en verklaart hij het snelle verouderingsproces van de drieling doordat "de telomeren van sommige chromosomen veel korter waren dan normaal", een probleem dat hij later probeert op te lossen door "als donormateriaal zenuwcellen te gebruiken in plaats van huidcellen." In zijn drang naar succes levert Victor een strijd tegen de tijd, waarbij hij niet het minste respect toont voor de gevoelens van zijn patiënten, die hij louter als proefkonijnen beschouwt. Zo plant hij een onbevruchte eicel in om een maand tijd te winnen voor verder onderzoek en de draagmoeder van zijn gekloonde drieling laat hij tot vlak voor de geboorte in de waan dat ze van een dochtertje zal bevallen. Hoewel Victor en de auteur de morele aspecten van het klonen buiten beschouwing laten, illustreert de roman duidelijk een hedendaagse interpretatie van de Prometheusmythe: het gevaar van techniek en wetenschap als hun successen niet meer door morele normen gecontroleerd worden.
Brijs beperkt zijn aandacht zeker niet tot de wetenschappelijke experimenten van een geobsedeerde wetenschapper. Hij geeft een deerniswekkende beschrijving van de drie gekloonde kinderen: ze leken op "figuurtjes die door een kinderhand waren getekend", en hun hoofden waren als "drie enorme doorzichtige gloeilampen". Hij beschrijft de schrijnende toestanden in het tehuis waaraan Victor ten slotte ontsnapt. Hij volgt de liefdevolle inspanningen van de gepensioneerde onderwijzeres aan wie de opvoeding van de drieling toevertrouwd was. Deze ingelaste verhalen en verslagen zijn zeker functioneel, maar konden soms toch ook wat bondiger. Verder krijgen ook het volkse geroddel en commentaar van de dorpsbewoners veel aandacht.
Ook de vorige romans van Brijs werden (terecht) positief onthaald, maar nu schreef hij een meesterwerk. De engelenmaker is een boeiende, spannende, beklemmende en ingenieus geconstrueerde roman. De taal is nogal zakelijk en breedvoerig, maar vlot en functioneel. De auteur tast de grenzen af van goed, kwaad en schuld, van genialiteit en (religieuze) waanzin, van geloof en wetenschap. [Jef Ector]
Redactie
Hoofdpersoon van deze omvangrijke roman is doctor Victor Koppe, een embryoloog, die zich na een wetenschappelijke carrière als huisarts vestigt in zijn geboortedorp Wolfheim bij het drielandenpunt bij Vaals. De hem steeds bespiedende en roddelende dorpelingen, die functioneren als een rei in een klassiek drama, constateren dat de dokter drie zoontjes (een drieling) bij zich heeft met schrikwekkende afwijkingen en van wie allengs duidelijk wordt dat zij niet oud zullen worden. In terugblikkende hoofdstukken ontrolt zich dan het spannend levensverhaal van de dokter, een geniaal geleerde die zich als levensdoel blijkt te hebben gesteld een mens te klonen, waarmee hij voor zijn gevoel een strijd voert met God. Wanneer zijn kinderen inderdaad heel jong sterven, gaat hij door met zijn strijd, wat leidt tot een zeer dramatisch, symbolisch, sciencefictionachtig slot. Deze merkwaardige, niet voor iedereen geloofwaardige geschiedenis wordt zeer levendig, realistisch en met veel kennis van zaken verteld, maar laat de lezer enigszins verbijsterd achter.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.