Geïnspireerd door het werk van Abigail child en dat van andere filmmakers en schrijvers, dichters stelden Veva Leye en Jan Op de Beeck een dossier samen dat de poëticale relaties tussen (experimentele) film en poëzie verkent vanuit het perspectief van materialiteit, het fragmentarische en montage. In dit dossier laten ze deze film- en poëzietradities en het werk van hedendaagse filmmakers, kunstenaars en schrijvers elkaar verhelderen, becommentariëren, nuanceren of tegenspreken. Naast de bijdragen rond het centrale thema bevat dit nummer ook poëzie uit en over Rusland van Lotte Lola Vermeer, Lennard van Uffelen en Michaïl Grona, een reeks gedichten van Lidy van Marissing, en een feuilleton van Dominique De Groen.
Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op met deze kwestie. Het resultaat is het dossier ‘Oerscènes’.
Dit nummer bevat bijdragen in diverse genres die (een) mentale ziekte aanpakken in relatie tot de sociaaleconomische en culturele context en deze opnieuw tot een politiek conflict maken.