Een boeddhistische man droomt dat hij de rei͏̈ncarnatie is van de oom van een beroemde Tibetaanse kluizenaar die hij haat; hij kan slechts van die nare droom afkomen door hem duizendmaal te vertellen.
Een joods jongetje van 7 jaar duikt in 1942 gescheiden van zijn ouders onder in het internaat van een Belgische pastoor en tracht wijsneuzig de hem te boven gaande ontwikkelingen te doorgronden.