Episch, deels allegorisch, deels burlesk gedicht over de liefde door twee verschillende Franse auteurs uit de dertiende eeuw, waarin de hoofse minnezang uit het eerste deel uitgroeit tot een satirisch pleidooi voor waarachtigheid in het tweede deel.
Vertaling in proza van de door de 12e-eeuwse Bretonse dichteres uit de mond van troubadours opgetekende, berijmde verhalen over ridderliefde en weerwolven.
In het Parijs van de 15e eeuw wordt een mismaakte dove klokkenluider heen en weer geslingerd tussen zijn aanhankelijkheid voor zijn meester, de aartsdiaken van de kathedraal, en zijn liefde voor een beeldschone zigeunerin.