1941. De Sovjetpolitie pakt de vijftienjarige Litouwse Lina op en deporteert haar samen met haar moeder en broertje naar Siberië. Haar vader is opgesloten in de gevangenis. Voor Lina en ontelbare andere mensen begint een uitzichtloze lijdensweg langs werkkampen waarbij iedereen dikwijls letterlijk moet vechten om te overleven. Lina begint de mensen en hun situatie te tekenen om er voor te zorgen dat dit gebeuren niet vergeten raakt. Ze smokkelt de tekeningen de kampen uit.
De tienjarige Boris bevindt zich te midden van de Tweede Wereldoorlog te Leningrad. Terwijl de stad dagelijks door de Duitsers wordt aangevallen, probeert Boris de moed niet te verliezen en zijn angsten te onderdrukken. Hij wil zorgen voor zijn zieke moeder en zijn vriendin Nadja.