Goldberg
Bert Natter
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Thomas Rap, 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : NATT |
Persis Bekkering
ru/eb/17 f
Een man en een vrouw zitten naast elkaar op een terras, ze raken aan de praat en al op de eerste bladzijde vliegt er een geldwagen over het plein. Je leest er bijna overheen, zo kabbelend begint Ze zullen denken dat we engelen zijn, de vijfde roman van Bert Natter. Net zo snel als voor de personages verandert het nazomertafereel in een puinhoop. Mannen schieten in op de menigte en ergens ontploft een bom.
Alfred grijpt de vrouw beet en samen duiken ze onder een tafeltje. Ze overleven de aanslag. Daarna proberen ze hun leven weer op te pakken en vooral niet verliefd op elkaar te worden. De vrouw, Prunella, heeft een gezin; Alfred is het type binnenvetter (een oude bekende in de Nederlandse literatuur) en hoeft al die grote gevoelens in zijn leven niet meer.
Hoe vertel je een verhaal over een terroristische aanslag en een verliefdheid? Het zijn beide een van de hevigste gebeurtenissen die een mens kan meemaken. Natter trapt in zijn vertelling daarom bewust op de rem. Zijn toon is onderkoeld, verhullend, zonder veel emotie.
Zeker in het begin werkt dat wel, het contrast tussen de droge vertelstem en de chaos, het bloed en de lijken is zo choquerend dat de stijl je in zijn greep houdt. Maar de schrijver is wel heel bang voor grote woorden. Geregeld kiest hij een lullige metafoor om de zwaarte op afstand te houden. Over een aanslagpleger: 'Als een buurman die zijn gazon sproeit, loopt een van hen weloverwogen in onze richting, zijn wapen met twee handen vasthoudend en bij elke stap die hij zet een schot lossend.' Wanneer er een bom ontploft en Alfred onder puin bedolven raakt, staat er alleen: 'Tijdje niets.' Bij een rij lijken: 'Als een kind dat naar de snoeptrommel staart, blijf ik kijken.' Ook benadrukt de verteller dat hij heus niet huilt, hij huilt nóóit, het is alleen maar zand in zijn oog.
Het roept de vraag op waarom we in de Nederlandse literatuur eigenlijk zo bang zijn voor tranen en grote woorden. Waarom mag je dat niet gewoon opschrijven, we hebben toch allemaal angst, verdriet en passie?
Literatuur is gebaat bij verhulling. Maar bij Natter begint zijn schrijverstechniek door de vertelling heen te schemeren, je ziet te goed wat hij probeert. Er wordt bijvoorbeeld ook heel voorzichtig gesuggereerd dat Alfred een crimineel verleden heeft. Na twee van dat soort toespelingen weet je het wel, maar het duurt dan nog lang voor je min of meer het hele verhaal krijgt. Je leest door, maar het is ook een beetje een goedkoop trucje om de lezer bij de les te houden.
En dat hoeft niet, want er zijn genoeg intense momenten in deze roman om gelukkig van te worden. Vooral de complexiteit van de liefde tussen Prunella en Alfred is goed getroffen. Waarom willen ze elkaar eigenlijk? Zij verlangt naar hem omdat hij haar leven heeft gered, maar ook omdat ze bang voor hem is (hij greep haar nogal gewelddadig beet, op het terras), en omdat de aanslag haar leven doormidden scheurt. Ze kan niet meer door met haar leven van vóór die dag - haar man, haar gezin. Alfred beseft dat haar liefde niet echt om hem gaat, maar soms raakt hij overmeesterd door verlangen. En zo draaien ze een tijdje om elkaar heen, en golven al die grote gevoelens, ondanks de korte zinnetjes, alsnog over de lezer.
***
Thomas Rap; 304 pagina's; € 19,99.
F. Hockx
Op een zonnige dag neemt een mooie vrouw op een terras plaats naast Alfred Ellerau, ik-verteller in deze roman. Ze hebben nog maar enkele woorden gewisseld als de hel losbreekt: een auto rijdt in op het publiek en uit een politiebusje komen mannen naar buiten die om zich heen schieten. Alfred en de vrouw, Prunella, overleven en worden in elkaars armen gevonden. Deze gedeelde ervaring maakt dat hun levens verbonden raken. Deze vijfde roman van Bert Natter (1968, nominatie ECI-prijs voor ‘Goldberg’) gaat echter niet alleen over de gevolgen van een terreuraanslag, maar ook over de betrouwbaarheid van herinneringen. En over het door eerdere trauma’s beheerste leven van Alfred die een geïsoleerd bestaan leidt, zijn vrouw heeft verloren en houvast vindt in zijn werk als chauffeur van kinderen met een beperking. In korte, titelloze hoofdstukken, geschreven in de tegenwoordige tijd, doet Alfred zijn verhaal dat bij de lezer geleidelijk vragen oproept. Natter laat die lezer de ruimte voor een eigen afronding van deze zeer vlot lezende geschiedenis die intrigeert, met name na het knallende begin.
Yolanda Entius
ua/an/20 j
'Begeerte heeft ons aangeraakt' heette de roman waarmee Natter in 2008 debuteerde. Tien jaar en drie romans later is daar 'Ze zullen denken dat we engelen zijn', dat me, nog voor ik een letter had gelezen, aan die eersteling deed denken. Niet alleen door het decor waartegen beide verhalen zich afspelen - de vuurwerkramp toen, een terroristische aanslag nu - maar ook door de titels: aangeraakt, engelen, ons, we...
Er is, hoe hard de werkelijkheid ook op Natters helden in gaat beuken, meer tussen hemel en aarde dan dood, chaos en ellende. Liefde misschien, een vleugje schoonheid, kunst, hoop, toekomst...
Doordat het even duurde voor ik Natters nieuwe roman daadwerkelijk kon lezen, had ik alle tijd om alvast wat over die engelen en die 'we' en 'ze' te mijmeren. Op voorhand raakte ik ervan overtuigd dat er iets moois zou ontstaan uit de chaos waarop Natter zijn helden trakteert. Die belofte maakt hij waar. Het zijn alleen niet zijn helden - of held, want eigenlijk is het er maar één: Alfred - voor wie er iets moois in het verschiet ligt; wij zijn het, de lezers: 'Ze zullen denken dat we engelen zijn' is prachtig; ik zeg het maar meteen. Van meet af aan werd ik meegezogen in een wereld die breed en met een daverende klap begint, maar gaandeweg steeds nauwer wordt, eng en verstild, tot ik, net als Alfred, opgesloten raakte in zijn hoofd. Ook daar tikt ijselijk kalm een bom, de nawee van een dreun (hem uitgedeeld of door hem toegebracht?) die jaren terug zijn leven op losse schroeven heeft gezet. Zonder ooit sentimenteel of zwaar te worden beschrijft Natter in sobere, en toch heel beeldende en precieze woorden Alfreds van eenzaamheid doordrenkte leven, die bij vlagen aan Camus doen denken. "Ik deed boodschappen, het was koopzondag. (...) Omdat de zon scheen, besloot ik op een terras te gaan zitten."
Toch 'raast' meteen al op de eerste pagina een geldwagen over het plein waar Alfred dat terrasje pakt. We zien het voor ons, zijn er misschien wel aan gewend geraakt: Nice, de kerstmarkt in Berlijn; nu dan in een niet nader genoemde stad aan de Hollandse kust. Het is de mooiste dag van het het jaar. "Daar moeten we van genieten." Die woorden komen van een vrouw, Prunella ('Prunella? Was het niet gewoon Ella?') die naast hem is gaan zitten.
In Natters verhaal gaat het niet alleen over slachtoffers en daders, lot en toeval, absolutie en genade, maar vooral ook over de beelden die we van onszelf en anderen hebben, en de werking van het geheugen. Onze herinneringen zijn onbetrouwbaar, we kunnen er niet op bouwen, en toch doen we dat, dag in dag uit. Ze bepalen wie we zijn, of denken te zijn.
Met een exploderende bioscoop op de achtergrond en de loop van een geweer op armlengte, belanden Alfred en Prunella in elkaars armen onder de terrastafel die hen tegen een regen van kogels zal beschermen. Worden zij bewust gespaard? Of heeft de schutter hen gewoon gemist? Als Alfred met hulpverlener Jon op het politiebureau de beelden van de beveiligingscamera ziet, gaat het er heel anders aan toe dan hij het zich herinnert. Ook later, als hij door een misverstand (of door zijn getroebleerde geest) zelf als een idioot door de stad rijdt met het busje waarin hij 'zijn' gehandicapte kinderen van en naar school vervoert, zal wat hij tijdens die rit beleeft niet overeenkomen met wat de politie hem op beeld laat zien. Die heeft reden om aan Alfreds verhaal te twijfelen. Want Alfred is niet zomaar Alfred, hij is Alfred Ellerau - de politie kent hem - en dan ga je toch heel anders naar die beelden kijken.
Mooi gedoceerd onthult Natter wat er met Alfred en zijn toenmalige vrouw Ellen is gebeurd, maar het is maar de vraag of we het fijne er ooit van zullen weten. En wat weet Alfred zelf nou eigenlijk? Wat het antwoord daarop ook moge zijn: Alfred wíl wel, iets met Prunella, maar durft niet meer; het verleden heeft hem vleugellam gemaakt. 'Had ik, was ik, zou ik', zo typeert hij zelf zijn 'levensverhaal'.
Ellen wilde spektakel in het leven, zo leren wij. Ze kon 'niet bestaan op een laag pitje'. De gebeurtenissen die hem en haar uit elkaar hebben gerukt, hebben Alfred in de luwte van het bestaan gedreven. De klap die hem en Prunella nu samenbrengt komt als een tweede kans. Zou het hem vergund zijn de geschiedenis achter zich te laten en terug te kruipen in de boezem van het leven (dat ook zomaar het oog van de orkaan zou kunnen zijn)? Ik bleef het tot op de laatste pagina met alle hartstocht voor hem hopen.
oordeel
Mooi gedoseerd, sober en toch precies.
Thomas Rap; 288 blz. € 19,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.