Trilling
Teju Cole
Teju Cole (Auteur), Ton Heuvelmans (Vertaler), René Kurpershoek (Vertaler), Paul van der Lecq (Vertaler), Hien Montijn (Vertaler), Menno Grootveld (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2016 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : COLE |
Dirk Leyman
em/ov/23 n
Freischwebende Intelligenz, het zijn fraai klinkende Duitse woorden om een kritische, ongebonden en toch sensibele geest te typeren. Vrij vertaald: meanderend verstand dat zich aan hokjes weinig gelegen laat liggen. Op niemand lijkt het begrip beter van toepassing dan op de Amerikaans-Nigeriaanse schrijver Teju Cole (°1975) en de esprit die hij in zijn nieuwe essaybundel Vertrouwde en vreemde dingen tentoonspreidt.
Met sprekend gemak onderneemt Cole sierlijke hinkstapsprongen van politiek naar kunstgeschiedenis en van literatuur naar fotografie, om vervolgens uitstapjes langs filosofie, film én politiek te maken. Cole is een breedspectrumschrijver die bijna achteloos westerse en Afrikaanse culturele invloeden integreert.
'Er is geen wereld waarin ik de intimiderende schoonheid van de Yoruba-poëzie zou willen inruilen voor de sonnetten van Shakespeare, en ook geen wereld waarin ik de voorkeur zou geven aan de Brandenburgse Concerten boven de kora's van Mali', schrijft hij.
Heimwee
Rondreizend en voortdurend rondkijkend sleept hij een zeer gevarieerd palet aan artistieke ervaringen zijn universum binnen. Van de foto's van Saul Leiter, Seydou Keïta of Gueorgui Pinkhassov wipt hij naar auteurs als W.G. Sebald en Nobelprijswinnaar Tomas Tranströmer, of naar regisseurs als Michael Haneke en Krzysztof Kieslowski. Om er vervolgens met benijdenswaardig gemak over te schrijven.
Nergens werpt Cole drempels op. Zijn veelweterij behoudt iets vloeiends, misschien ook omdat hij veel persoonlijke accenten aanbrengt. Zo lezen we dat Cole, als hij 's nachts de slaap niet kan vatten, naar dorre video's van Jacques Derrida kijkt. Bij heimwee naar zijn ouders in Nigeria zoekt hij hun huis op via Google Maps.
Sinds Cole in 2012 de wereld verblufte met Open stad, zijn tweede roman op de scheidslijn tussen fictie en non-fictie, is hij door intellectueel links omarmd. In dat bezielde boek ontpopte de voormalige aspirant-arts zich als een continentenreiziger, een flaneur in het kielzog van Walter Benjamin of Joseph Roth, feilloos de vinger leggend op wat ons tijdvak beroert, met een accuraat oog voor de migrerende mens en zijn zoektocht naar identiteit.
Tegenwoordig is Cole een veelgevraagde scribent in toonaangevende Amerikaanse kranten en tijdschriften als The New Yorker. Als fotografierecensent van The New York Times Magazine breit hij een verlengstuk aan zijn bevlogen stukken op Instagram. Knack noemde hem onlangs 'de Amerikaanse Nooteboom', een epitheton dat hem evenmin misstaat.
Maar boven alles bewaart de in de VS geboren, maar in Nigeria opgegroeide Cole zijn vrijbuiterschap. "Ik heb me in het verleden vaak afgevraagd hoe het zou zijn om creatief vrij te zijn. Als ik kon schrijven over alles wat ik wilde, waarover zou ik dan schrijven?"
Cole beleeft het voorrecht om dat - hoppend van schrijversresidentie naar auteursfestival - te mogen uitproberen en zijn neus achterna te gaan. Hij laat zich daarbij leiden door 'een rush waarin vertrouwde en vreemde dingen voorbijtrekken', een citaat uit een gedicht van Seamus Heaney, waaruit hij de titel van zijn essayverzameling plukte.
De 400 pagina's dikke bundel - goed voor 55 essays - zindert van de intensiteit. Ook als een onderwerp je aanvankelijk maar matig lijkt te boeien, weet Cole je over de streep te trekken. Hij zoekt vaak subtiele verwantschappen en synergieën.
Overal klankborden
Het openingsessay 'Het zwarte lichaam' is het kernstuk van de afdeling 'Dingen lezen', waarin literatuur centraal staat. Het is een soort filosofische oefening over de zwarte identiteit aan de hand van James Baldwin (1924-1987), die zich een tijdlang in het Zwitserse Leukerbad terugtrok en daar als enige zwarte opzien baarde, tot men hem pestte en zelfs zijn haar wilde betasten. Baldwin schreef erover in het essay 'Stranger in the Village'. Hij voelde een pijnlijk buitenstaanderschap, ook tegenover westerse cultuuruitingen als pakweg Bach.
Cole reist hem achterna en gaat er voorzichtig tegenin. Hij constateert dat Bach universeler is dan op het eerste gezicht lijkt. 'Bach, die zo door en door menselijk is, hoort ook bij mijn voorouders.' En: 'Ik voel me geen indringer als ik naar een portret van Rembrandt kijk.' Al weet Cole maar al te goed dat er 'ten aanzien van zwarte lichamen nog steeds vooroordelen bestaan'. Zijn combattiviteit over racisme is groot, ook hij is slachtoffer van 'microagressies'. Maar dat dempt zijn liefde voor de westerse cultuur geenszins.
Kwesties van ras en identiteit flakkeren op in het hele boek, bijvoorbeeld in essays over Joseph Conrad of Wole Soyinka of wanneer hij Rio de Janeiro bezoekt. En wanneer Cole als jonge Afrikaanse schrijver wordt uitgenodigd op een feest bij V.S. Naipaul, heeft hij zijn bedenkingen bij het reactionaire gedrag van Sir Vidia. Toch kan hij het goed vinden met de bewonderde auteur van A House for Mr Biswas. 'Ik dacht dat je kribbig zou zijn en ik lomp', zegt Cole bij zijn vertrek. Naipaul gromt goedkeurend: 'Heel goed, heel goed. (..) Je moet het op papier zetten, zodat anderen daarvan weten.'
Tot de hoogtepunten in het literaire luik behoort een essay over de Duitse cultauteur W.G. Sebald, waarin hij het graf van de voortijdig verongelukte schrijver in East Anglia gaat opzoeken. Tijdens de rit met een taxichauffeur - die gefascineerd is door de talloze WO II-vliegvelden in de regio - duiken er onvermoede parallellen op met Sebalds oeuvre. Net als de taxichauffeur wilde Sebald 'kleine en veronachtzaamde verhalen' redden, zij het op een geheel andere manier.
En zo ontmoet Cole altijd weer klankborden. Ergens noemt Cole zijn essays 'epifanieën', 'momenten van inzicht', ogenblikken waarin alles mogelijk lijkt. Dat is nog vaker het geval in het krachtigste onderdeel van het boek, 'Dingen zien', waarin film, kunst en fotografie triomferen en hij zich in het kielzog nestelt van Susan Sontag.
Hij schrijft over het I'm Google-project van Dina Kelberman, over Henri Cartier-Bresson, Alex Webb of oorlogsfotografen als Peter van Agtmael, maar bovenal over het onopdringerige talent van de bejubelde straatfotograaf Saul Leiter. 'De overheersende emotie in zijn werk is een roerloosheid, tederheid en gratie die haaks staat op de waanzinnige drukte van het New Yorkse straatleven.'
En het is waar: 'Leiters beste foto's missen elke pretentie en stralen een productief soort twijfel uit. (...) Je ziet het beeld niet zozeer, je laat het oplossen in je bewustzijn, als een tablet in een glas water.'
Cole - zelf voortdurend op pad met de camera - weet bijna altijd iets behartenswaardigs te noteren, in accurate zinnetjes die lang in je hoofd rondtollen.
Virginia Woolf
'Een ballerina moet tijdens het dansen niet te veel aan haar benen denken', aldus Cole in een interview met Aleksandar Hemon. Ook een schrijver weet niet steeds waar zijn woorden hem heen voeren. Voor Cole moet een boek een zwerftocht zijn. Dat is precies wat er gebeurt in deze essays, waarin je soms de grond onder je voeten voelt wegschuiven.
Veelvraat Cole schrijft bij voorkeur over schoonheid, maar evengoed over wat hem zorgen baart. Stellig als het moet - zoals in zijn evaluatie van Barack Obama - dan weer zoekend en tastend als het over Fernweh gaat in een prachtig essay over wat het aangeharkte Zwitserland en zijn bergen met hem aanrichten. Of nerveus wanneer hij in São Paulo fanatiek speurt naar het flatgebouw vanwaar de Zwitser René Burri zijn beroemde foto Men on a Rooftop (1960) nam. En die plek uiteindelijk vindt. Geen enkele schrijver maakt de wereld als global village zo tastbaar als Cole.
Valt er dan niets ten nadele van dit associatieve, bewust eclectische boek te zeggen? Toch wel. Soms ontbeert Cole humor en klinkt hij iets te zwaartillend. Ook een strengere selectie had gemogen: de stukken over componist Peter Sculthorpe of Wangechi Mutu zijn te schetsmatig om indruk te maken.
Maar dat zijn slechts schoonheidsvlekjes op een bundel die meestal verbluft, verleidt én de geest scherp slijpt. Tot de laatste alinea. Want niemand zal onberoerd blijven bij het briljante slotessay waarbij de auteur tijdelijk zijn gezichtsvermogen kwijtspeelt na het lezen van de dagboeken van Virginia Woolf. Het komt gelukkig goed, zijn blikveld klaart na een ingreep weer op. Toch is Cole beducht. 'Ik verwacht dat het opnieuw zal gebeuren, en opnieuw, totdat het plaatsmaakt voor iets ergers, zoals staat geschreven.'
De Bezige Bij, 400 p., 24,99 euro. Diverse vertalers.
Jan Desloover
ob/kt/14 o
'You are neither here nor there/ A hurry through which known and strange things pass.' Regels uit Seamus Heaneys wondermooie gedicht 'Postscript'. Ze schonken Teju Cole (1975) ook een passende titel voor zijn eerste essaybundel. 'Dit boek', schrijft hij in het voorwoord, 'omvat dat waar ik van houd en wat ik heb gezien, wat juist leek en vreugde bracht, wat me heeft verontrust en bemoedigd, en wat heeft bijgedragen aan mijn besef van wat mogelijk is (…).'
Dan weet je: het wordt een hele boterham. De Nigeriaanse Amerikaan is behalve schrijver ook fotograaf, kunsthistoricus, globetrotter, en er lijkt amper een menselijke activiteit te bestaan die hem koud laat. In 'Een gesprek met Aleksandar Hemon', een van de 55 essays in Vertrouwde en vreemde dingen, leren we dat Cole en collega-schrijver Hemon het tijdens een babbel onderweg naar een literair festival hebben over religie, Miles Davis, Sarajevo en Lagos, New York en Chicago, Sebald, voetbal, Christopher Hitchens en Richard Dawkins. Het is dat duizelingwekkend brede interesseveld en zijn vermogen om schijnbaar totaal gescheiden universums of sferen met elkaar te linken, die Cole sinds zijn plotloze debuutroman Open stad (2012) tot een chou van de hedendaagse literatuur hebben gemaakt. Eén die zijn kunst bovendien soms op Twittermaat snijdt, zeer actief is op Instagram en, leren we hier, als hij zijn ouders in Nigeria mist, hen al eens virtueel bezoekt via Google Maps. Deze tijd en deze hypergeconnecteerde wereld zijn van Cole, en via deze verzameling dus ook een beetje van ons.
Combattief
Hoe voelt dat? Vaak zeer verrijkend. In de ouverture, 'Het zwarte lichaam', volgt hij het spoor van James Baldwin (1924-1987) naar het Zwitserse dorp Leukerbad, waar zijn klassieker Go tell it on the mountain begin jaren 50 zijn definitieve vorm kreeg en dat hem inspireerde tot zijn bekendste essay, 'Stranger in the village'.
Baldwin had het gevoel de eerste zwarte te zijn die ze daar ooit zagen. Cole is de zoveelste, maar de identificatie blijft groot. 'Ik voel mij overal, van New York City tot op het platteland van Zwitserland, de hoeder van een zwart lichaam, en moet de taal zien te vinden voor wat dat allemaal voor mij betekent, en voor de mensen die naar mij kijken.'
Het grote verschil is dat die taal en dus ook de ervaring die er mee vorm door krijgt, veel combattiever, trotser is dan bij Baldwin. 'De meest ongeletterde' onder de dorpelingen, schreef die, 'is op een manier waarop ik dat niet ben, verbonden met Dante, Shakespeare, Michelangelo, Aeschylus, Da Vinci, Rembrandt en Racine (…) Uit hun hymnen en dansen komen Beethoven en Bach tevoorschijn. Als je een paar eeuwen teruggaat, zijn ze in hun volle glorie, terwijl ik in Afrika ben en de veroveraars zie aankomen.' Cole wil niet weten van zulke 'zelfverloochening'. 'Ik voel me geen indringer als ik naar een portret van Rembrandt kijk. Ik houd er zelfs meer van dan sommige blanken (…) Ik kan me verzetten tegen blanke superioriteit en nog steeds genieten van gotische architectuur.' Cole - het kan niet verbazen - is een van de eloquentste en invloedrijkste stemmen in de Black Lives Matter-beweging.
Hier claimt hij niet alleen het recht om te genieten van 'blanke' kunst, maar ook om zich nadrukkelijk te mengen in het debat erover. Conrad, Naipaul of de poëzie van Tranströmer en Szymborska spreken hem even direct aan als Wole Soyinka of Kofi Awoonor. Hij lauwert Seydou Keïta en Malick Sidibé, wiens fotografie de westerse, paternalistische blik op het Afrikaanse continent grondig bijstelde, maar interpreteert evengoed Saul Leiter, August Sander, Pinkhassov of Cartier-Bresson.
(Nog) niet vernieuwend
Er zit veel fotografie in deze verzameling. Het is een van zijn favoriete media - Cole is ook al even fotografierecensent van The New York Times Magazine. Logisch voor iemand die voor alles geïnteresseerd is in hoe we ons tot deze wereld en elkaar kunnen verhouden, hoe we kunnen kijken, communiceren, delen.
Zijn essays over zwartheid in Roy De Carava's beelden, over de portretten van Richard Renaldi of het door Google geïnspireerde werk van Doug Rickard of Dina Kelberman zijn weelderig en raak, zijn ideeën over de nieuwe sociale fotografie soms prikkelend, zijn zoektocht naar de plek vanwaar René Burri zijn klassieker 'Men on a rooftop' schoot meeslepend, maar een echt vernieuwende stem in het fotografiedebat, à la Walter Benjamin, Roland Barthes, Susan Sontag of, vandaag, Geoff Dyer, zijn collega-recensent bij The Times, is Cole (nog) niet. Daarvoor blijft het iets te vaak bij het etaleren van kennis en bij stating the obvious - 'Een foto laat zien wat ooit was en niet meer is. Een foto registreert, in pixels of op papier, de hoedanigheid en variëteit van licht dat gedurende een bepaalde tijd door een opening binnendringt.' Dubbel onverteerbaar als het ook nog eens nodeloos taai neergeschreven wordt.
Ook enkele niet-fotografische essays missen urgentie. Niemand die zit te wachten op Coles bijdrage over de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Hij kan heel veel onderwerpen aan, niet alles. Laten we dat een troost noemen.
Maar passons; voor elk misstap zijn er parels. Daaronder het snoeiharde en controversiële 'De Blanke Verlossingsindustrie'. Het is een uitgewerkte versie van wat begon als een reeks van zeven tweets in reactie op de al even ophefmakende, door een Amerikaanse ngo gelanceerde documentaire Kony 2012, over de voortvluchtige Oegandese oorlogsmisdadiger Joseph Kony. Of 'Een lezersoorlog', een even kritisch als origineel stuk over Barack Obama dat de komende weken ongetwijfeld weer opgerakeld wordt. 'Hoe is het in godsnaam zover kunnen komen met onze opperlezer? Wat is er over van het veelgeprezen empathiewekkende vermogen van de literatuur (…)?' Er is alleszins nog Teju Cole.
De Bezige Bij, 400 blz., 24,99 € (e-boek 14,99 €). Oorspronkelijke titel: 'Known and strange things'.
Drs. Yura Hollander
Teju Cole, geboren in de Verenigde Staten en opgegroeid in Nigeria, timmert hard aan de weg. Hij studeerde kunstgeschiedenis en is naast schrijver ook fotograaf. Zijn werk verscheen onder meer in gerenommeerde media zoals The New York Times en The New Yorker. De tweede roman van Cole, 'Open stad', werd bekroond met verschillende prijzen. Dit derde boek bevat een bundeling van essays, onderverdeeld in drie delen, waarin uiteenlopende culturele en maatschappelijke kwesties aan bod komen. Literatuur, reizen, fotografie en politiek staan centraal. Met het oog voor detail van een fotograaf en de opmerkzame blik van een literatuurcriticus neemt Cole de lezer mee op reis langs voor hem bijzondere plekken, laat hij ons kennismaken met zijn favoriete schrijvers en belicht hij politieke vraagstukken vanuit zijn perspectief. Hij heeft zowel aandacht voor schrijvers uit het verleden (onder anderen Virginia Woolf) als het heden (onder anderen W.G. Sebald). Hij buigt zich over actuele kwesties, zoals Israël of de situatie in Afrika. Het zijn in deze essays vaak kleine details, die de auteur uitwerkt tot intrigerende stukken. Geschikt voor wie interesse heeft voor literatuur- en cultuur(geschiedenis) en actuele, maatschappelijke vraagstukken.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.