Radetzkymars
Joseph Roth
Joseph Roth (Auteur), Stefan Zweig (Auteur), Heinz Lunzer (Nawoord), Els Snick (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : Kast 10-13 ROTH |
Karen Billiet
ua/an/11 j
De boeken van Joseph Roth (1894-1939) en Stefan Zweig (1881-1942) beleven een revival. Roths Radetzkymars, over het verval van de Habsburgse monarchie, is een roman uit 1932 maar dook zelfs in 2018 een paar keer op in de eindejaarslijstjes van De Standaard der Letteren. Zweig raakt dan weer een gevoelige snaar met De wereld van gisteren. In die memoires, geschreven vlak voor zijn zelfmoord in 1942, getuigt hij hoe zijn zekere omgeving uit elkaar spatte door politiek conflict.
Wie niet genoeg krijgt van Roth en Zweig, kan zich nu storten op de brieven die ze elkaar schreven. Aan de oorspronkelijke Duitse publicatie uit 2011 ging jaren puzzelwerk vooraf. Vertaalster Els Snick - al jaren een enthousiaste pleitbezorger van Joseph Roth - zorgde nu voor een Nederlandse vertaling.
Dat Roth en Zweig bevriend raakten, stond niet in de sterren geschreven. Zweig groeide op in een familie van rijke, geassimileerde Joden in Wenen. Hij maakte zijn entree als schrijver op het hoogtepunt van de koffiehuiscultuur, het Burgtheater en de Wiener Sezession. Roth kwam uit een bescheiden Joodse familie in het stadje Brody, in een uithoek van Oostenrijk-Hongarije. Hij was een selfmade man die zich na de Eerste Wereldoorlog opwerkte tot correspondent van de belangrijkste Duitstalige bladen.
Het moet voor de jonge journalist heel wat betekend hebben dat zijn essaybundel Joden op drift lovend besproken werd door de wereldberoemde schrijver. In september 1927 richtte hij dan ook een respectvolle dankbrief aan de 'zeer vereerde heer Zweig'. Zo ontstond een intense briefwisseling, waarin de schrijvers elkaars werk becommentarieerden maar ook hun persoonlijke beslommeringen met elkaar deelden.
De stem van Roth klinkt luider door in het boek. Zweig leidde een gesetteld leven - met secretaresse - en bewaarde de post nauwkeuriger dan Roth, die van hotel naar hotel trok. De bundel is daarom aangevuld met een reeks brieven waarin Zweig aan anderen over Roth schrijft.
Geld
In de loop der jaren kantelt de verhouding tussen de twee. Roth krijgt een steeds prominentere naam na het succes van zijn romans Job en Radetzkymars. Hij voelde geen schroom meer om Zweig te wijzen op de zwakke punten in zijn werk: foute werkwoordstijden, te somptueuze inleidingen, slecht gekozen metaforen. 'Roth gaf literaire adviezen, Zweig betaalde de rekening', zo vat Snick het samen in haar nawoord.
En Zweig mocht vaak in de geldbuidel tasten. De brieven van Roth worden gedomineerd door financiële problemen. Zijn levensstijl, zijn alcoholverslaving en de behandeling van zijn geesteszieke vrouw Friedl kostten handenvol geld. Na de machtsovername van de nazi's verliet Roth Duitsland. Zonder vaste inkomstenbron nam hij de zorg voor zijn vriendin Andrea Manga Bell en haar twee kinderen op zich. Om te overleven deed hij onhaalbare beloftes aan verschillende uitgevers en verpande royalty's op vertalingen nog voor er sprake van was. Brief na brief smeekte Roth de rijke Zweig om geld, op het randje van emotionele chantage. Het zijn loodzware passages. Maar net als in zijn romans en reportages toont Roth zich in de brieven een uitstekende observator, die een situatie virtuoos onder woorden kan brengen: 'Al vele maanden zit de wurgende strop om mijn nek - en dat ik nog niet gestikt ben dank ik louter aan het feit dat er telkens weer een goede ziel is die mij in staat stelt een vinger te schuiven tussen het touw en mijn nek.'
Zweig probeerde zijn vriend van een afstand op het rechte pad te brengen, maar ergerde zich stiekem te pletter. 'Iedereen die hem kent, weet dat je hem geen grotere bedragen ineens mag geven', fulmineerde hij tegen een gemeenschappelijke kennis, 'Op dat vlak is deze anders buitengewoon schrandere geest gewoon geestesziek.'
Halfslachtig
De opmars van de nazi's bracht beide schrijvers in een benarde situatie. Roth zag dat veel sneller in dan Zweig. 'Mag ik openhartig zijn? Ik vrees dat u nog niet helemaal beseft wat er gebeurt', schreef Roth in het voorjaar van 1933. Hij gaf zelfs een voorzet voor wat Zweig later in zijn memoires zou uitwerken: 'Hier gaat het niet tegen joden alleen (…) Hier gaat het tegen de Europese beschaving, tegen de humaniteit.'
Maar terwijl Roth zich openlijk uitsprak tegen de nazi's, en deelnam aan een complot om de Habsburgse monarchie in ere te herstellen, aarzelde Zweig veel langer om standpunten in te nemen. Op vraag van zijn uitgeverij distantieerde hij zich van het literaire tijdschrift Die Sammlung, dat Klaus Mann had opgericht voor Duitse schrijvers in ballingschap. Zweig kreeg bakken kritiek over zich heen, en vroeg in alle staten aan Roth om zijn reputatie te verdedigen. Roth reageerde furieus: 'Zolang u innerlijk niet helemaal, niet definitief met het huidige Duitsland hebt gebroken, zal er tussen u en mij een kloof bestaan'. Daarmee was de neergang van hun vriendschap ingezet.
De brieven ontmaskeren een halfslachtige houding waarover Zweig niet rept in De wereld van gisteren. Die nieuwe inzichten maken van deze bundel een meerwaarde, al zal je er vooral van kunnen genieten als je het werk van beide schrijvers al een beetje kent.
Ter gelegenheid van het 300ste deel van de reeks egodocumenten 'Privé-domein' worden 30 delen met 10 euro korting verkocht (o.a. van Paul de Wispelaere, Ilja Leonard Pfeijffer, Thomas Mann, George Orwell en Gustave Flaubert).
Vertaald door Els Snick, De Arbeiderspers, 420 blz., 27,50 € (e-boek 14,99 €)
Arjan Peters
ua/an/12 j
Vanaf den beginne was van gelijkheid geen sprake, en misschien daarom bleven ze elkaar tot het einde toe vousvoyeren. Joseph Roth (1894-1939) was een in Wenen en omstreken bekende Joodse journalist en romanschrijver, die zonder vast adres in hotels verbleef en een drankprobleem had dat hem behalve financiële ook lichamelijke ongemakken bezorgde. Stefan Zweig (1881-1942) was een stuk ouder, en wereldberoemd als Joodse auteur van novellen en romans, welgesteld en bereisd, met als basis zijn grote huis in Salzburg, en toen hij bij zichzelf een hardnekkig nicotineprobleem vaststelde, kapte hij radicaal met roken.
De twee raakten bevriend. Ze correspondeerden vooral in de jaren dertig intensief, toen ze beiden de wijk namen uit Oostenrijk (dat in 1938 werd ingelijfd bij het Derde Rijk), en in Londen, Parijs en Amsterdam neerstreken, bezorgd om hun vaderland, Europa, en hun lot; elkaar lezend en elkaar aanmoedigend.
Wat ik zou willen, schrijft Zweig in 1929, is vrijheid. Het publieke leven hoef ik niet zo, liever ben ik anoniem op pad: 'Beter vergeten dan een merk te worden, beter minder gelezen en bejubeld maar vrij!' Hij beveelt Roth aan om zo laat mogelijk zijn naam te vestigen. Alsof die wat te kiezen had. Roth leefde uit drie koffers, wist niet eens wat thuis was, en had geen tijd om aan de planning van een carrière te denken - te druk met voorschotten en leningen vragen en opsouperen, en met het schrijven van reportages en romans.
Waarbij nog een ongelukkige partnerkeuze kwam; als Roths vriendinnen niet al geestelijk wankel waren, dan werden ze het in zijn nabijheid wel. Hij deed dan vervolgens zijn best om de dokterskosten te betalen, en opgeteld bij zijn levensstijl noopte hem dat andermaal tot verzoeken om geld. Ook aan Zweig. Die hem af en toe flink wat toestopte, maar ook wist dat je een alcoholist nooit een groot bedrag ineens moet geven, want die weet niet wat spreiden is en snelt verheugd naar de kroeg, om daarna het restant aan sloebers weg te schenken.
Dus wat zien we in de brieven van Roth aan Zweig, het merendeel van de correspondentie die met een citaat van de eerste Elke vriendschap met mij is verderfelijk heet? Een fascinerend psychologisch spel van een gewiekst broodschrijver die zijn gefortuneerde kunstbroeder paait en vleit ('u hebt een soort wijsheid die iets schoons en natuurlijks heeft'), en dringend vraagt om zijn arme kameraad níet te recenseren, want hun 'stille vriendschap' (of bedoelt hij het geld?) is hem veel belangrijker. Maar die ook, als de nood hoger wordt, steeds brutaler om geld vraagt en zijn ellende zo dramatisch schildert dat het pathetische trekken krijgt. Vrouw gek geworden! Hoornvlies ontstoken! Maag- en darmontsteking! Aambeien! 'Ook u misbruik ik, met het wanhopige egoïstische recht van een man die zijn beste vriend tijdens het verdrinken in gevaar brengt door zich aan hem vast te klampen. Ik vind werkelijk geen ander beeld!' Als hem geld in het vooruitzicht wordt gesteld, aarzelt Roth tussen hemden kopen en een pak, of zou hij zich maar vast 'een degelijke lijkwade' kopen?
Wat moet je daar op antwoorden? Stel je niet aan? Het dramatische was dat Roth voor iedereen zichtbaar naar de ratsmodee ging, op zijn 40ste had hij opgezwollen voeten en vielen zijn tanden uit, en de vermaningen van Zweig (eerst een ontwenningskuur, vriend, dan komt er weer geld) hielpen niet. Om de dramatiek nog wat aan te zetten: het is alsof de langzame zelfmoord, waar je het drankpatroon van Roth mee kunt vergelijken, symbolisch is voor de ondergang van de Donaumonarchie waar hij zo prachtig over heeft geschreven, én voor de ondergang die zes miljoen Joden wachtte, niet lang na de zijne in 1939. Drie jaar later zou Zweig samen met zijn geliefde in Brazilië zelfmoord plegen.
Die wetenschap maakt van Elke vriendschap met mij is verderfelijk het document van een complexe en niettemin oprechte vriendschap (anders had Zweig het nooit volgehouden), én van een tijd die deze twee mannen geen moment rust schonk. Onvoorstelbaar dat Roth drie romans in vijf jaar kon schrijven, en Zweig bijvoorbeeld zijn boeken over Erasmus, Maria Stuart en Marie Antoinette publiceerde midden in die roerige periode. Dat paste weliswaar bij de schrijver die zich, anders dan zijn temperamentvolle vriend, liever niet rechtstreeks met de politiek bemoeide, maar ook dan blijft zijn publicatieritme benijdenswaardig.
'Als ik aanleg had voor hysterie, dan zou ik kunnen vluchten in een verlossende ziekte', schrijft Roth, en dat is buitengewoon beheerst geformuleerd, door de man die zoveel moest produceren dat hij zich geen hysterie kon veroorloven. Wanneer Zweig zich ook een keer zielig voordoet (hij kan niet telkens komen opdraven als Roth dat verlangt, want 'u mag niet vergeten dat ik de vijfenvijftig al gepasseerd ben'), krijgt hij er direct van langs: 'Hou op over uw vijfenvijftig jaar. Op mijn vijfenveertigste heb ik genoeg ellende beleefd - en laten we toch niet zo smakeloos worden om met dat soort dingen uit te pakken.'
Hiermee moet hij Zweig getergd hebben. Maar ze blijven in contact. Roth verbrast zijn royale leningen in hotel Foyot in Parijs, waar hij onbeperkt krediet heeft, en dat hij in 1938 als laatste gast verlaat, wanneer het failliet is gegaan en wordt gesloopt. In de knijp tegenover de restanten van Foyot zuipt hij zich een halfjaar later dood. Kort na zijn overlijden verschijnt zijn wonderschone novelle De legende van de heilige drinker, waarin een Parijse dakloze een grote som geld krijgt van een goed geklede, onbekende heer van gevorderde leeftijd.
Hopelijk heeft Zweig dat verhaal nog gelezen. De mooist denkbare terugbetaling.
****
Uit het Duits vertaald door Els Snick. De Arbeiderspers; 402 pagina's; € 27,99.
J. IJbema
Briefwisseling tussen de twee joodse auteurs die beiden als Oostenrijkers na de machtsovername door de nazi's in ballingschap leefden en er ten slotte aan onderdoor gingen. De brieven – veruit de meeste zijn van Roth – geven een goed beeld van de fatale situatie en de ontreddering die de joodse intellectuelen in die tijd teisterde. Ze bieden vooral een goed beeld van Roth, die met zijn alcoholisme, financiële verkwisting, huwelijksproblematiek en lichamelijke kwalen veel klaagt over het lot dat hem kwelt. Maar Roth voorziet ook scherp welke wending de geschiedenis zal nemen en neemt zijn collega-schrijver, die hem met geld ondersteunt, soms stevig de maat. Voor de kenners van het werk van Zweig ('Die Welt von gestern') en Roth ('Radetzkymarsch') een waardevolle biografische uitgave.
Monica Soeting
ua/an/12 j
M eer dan dertig jaar geleden had ik een Zwitsers vriendje. Zijn ouders vonden het maar niets dat hun zoon met een buitenlandse ging. Toch besloot zijn moeder dat ze haar al dan niet toekomstige schoondochter beter Duits zou leren. Daarom leende ze me twee boeken: de autobiografie van de actrice en zangeres Hildegard Knef en 'Radetzkymarsch' van Joseph Roth. Boeken, vond ze, die geschikt waren voor Anfänger.
Lichte kost dus. Knef had vast niets tegen die classificering gehad. Maar Roth had zich in zijn graf omgedraaid, had hij dit geweten. Of hij had, waarschijnlijker nog, woedend en moedeloos tegelijk geroepen dat dit zijn lot was: dat zijn romans alleen nog werden gelezen door argeloze huisvrouwen en jonge meisjes die de strekking van zijn verhalen niet begrepen. Dat dit de vrucht was van zijn jarenlange geploeter en een leven in armoede: 's werelds onbegrip.
Zo tenminste komt Roth naar voren in de correspondentie met zijn oudere collega Stefan Zweig, een briefwisseling die duurde van 1927 tot 1938 en die nu in een soepele en aangenaam lezende vertaling is verschenen. In zijn brieven aan Zweig toonde Roth zich als een armlastige schrijver die voortdurend werd opgelicht door uitgevers die het belang van zijn werk onderschatten. Nu was dit slechts ten dele waar. Roth was weliswaar in 1894 in Oost-Galicië onder erbarmelijke omstandigheden geboren, maar verdiende in vergelijking met andere auteurs grote sommen geld voor zijn journalistieke werk en zijn romans. Bovendien werd hij talloze malen geholpen door zijn vrienden en uitgevers, die zijn werk wel degelijk waardeerden. Het werkelijke probleem was dat hij op te grote voet leefde. Hij woonde bij voorkeur in dure hotels in Parijs, Nice, Brussel en Amsterdam, en gaf zich graag tegenover werkelijk arme collega's als weldoener uit. Bovendien dronk hij te veel.
Zweig daarentegen was in 1881 als zoon van welgestelde ouders in Salzburg ter wereld gekomen en leidde een goedburgerlijk leven. Roths brieven aan Zweig, waarschuwt Heinz Lunzer, de bezorger van dit brievenboek, waren dan ook grotendeels zo geschreven dat Zweig medelijden met Roth zou krijgen en hem geld zou sturen.
En inderdaad, de eerste brieven van Roth aan Zweig kun je bijna kruiperig noemen. Na overdreven complimenten aan Zweig gaan ze over in lange litanieën over de omstandigheden waaronder Roth zijn leven slijt: zijn vrouw wordt in een psychiatrische inrichting opgenomen, zijn vriendin wil dat hij de scholing van haar twee kinderen betaalt, hijzelf is doodziek, heeft links en rechts schulden en komt niet aan schrijven toe.
Hoewel zijn tactiek succes had, was het geld dat Zweig naar Roth stuurde nooit genoeg. Al gauw ging Roths kruiperigheid daarom over in emotionele chantage. "Ik ben zeer verzwakt en kan nauwelijks lopen", schreef Roth bijvoorbeeld op 29 mei 1936 aan Zweig. "Iedere dag veranderen de symptomen of komen er nieuwe bij. Als ik geen gal en bloed opgeef, zijn mijn ogen ontstoken of zwellen mijn voeten op. Ik zou zo graag zes maanden adempauze hebben. Ik zeg het u al een jaar. Uw optimisme wat mij betreft is grenzeloos. U hebt zich vergist, dat ziet u zelf. U hebt me niet geloofd. Over vier weken ben ik werkelijk morsdood, ik moet voor minstens vier maanden gered worden."
Dergelijke jammerklachten laten niet alleen zien dat hij te veel geld uitgaf, maar ook dat Roth zich met het negentiende-eeuwse romantische beeld van een kunstenaar identificeerde. Door constant te verwijzen naar de miserabele omstandigheden waaronder hij werkte, impliceerde Roth dat hij, anders dan Zweig, het niet-burgerlijke, getourmenteerde bestaan van het miskende kunstenaar-genie leidde. De nood was zijn muze, liet hij zijn vriend en collega niet zonder trots weten. Die reageerde tamelijk nuchter: "Ik wantrouw alle kunstenaars die als het ware tijdens emotionele crisissen toch met aandacht voor het artistieke kunnen blijven produceren", schreef Zweig in 1929 aan Roth.
Maar hoezeer ook Roths desastreuze levensstijl en zijn zelfbeeld als romantische schrijver de correspondentie met Zweig domineren, dat alleen rechtvaardigt niet de uitgave van dit brievenboek. Het belang van de verzamelde brieven is dan ook niet slechts biografisch, maar vooral ook literair-historisch. Roth en Zweig begonnen hun correspondentie in 1927, nadat Zweig zijn bewondering had uitgesproken voor Roths boek 'Juden auf Wanderschaft' over het lot van de Joden na de Eerste Wereldoorlog. Ze schreven elkaar ook over hun eigen en elkaars werk, waarbij ze strenge kritiek niet uit de weg gingen. Alleen dat al maakt hun correspondentie waardevol. Bovendien waren beide schrijvers van Joodse afkomst en in het Habsburgse Rijk geboren.
Ze werden gedwongen stelling te nemen tegen het opkomende fascisme in Duitsland en Oostenrijk. Ook dat deden ze ieder op eigen wijze. Zweig kon zijn vermogen nog net op tijd redden en week eerst uit naar Engeland en later naar Zuid-Amerika, terwijl Roth in Europa bleef rondzwerven. Zweig keek in deze zo onrustige en onzekere periode het liefst terug, en schreef biografieën van 'grote' Europeanen, zoals Erasmus, Casanova, Stendhal en Tolstoj. In 1942 verscheen zijn autobiografie 'Die Welt von Gestern, Erinnerungen eines Europäers'.
Roth, als altijd de strijdbaarste van de twee, was ervan overtuigd dat alleen de rooms-katholieke kerk en het herstel van het keizerrijk de wereld van nazisme en fascisme konden verlossen en werd daarom door sommigen 'joods-katholiek' genoemd. In 1932 publiceerde hij zijn 'Radetzkymarsch', een kritiek op het verval van de autoriteit van de Habsburgse keizer, de administratie en het leger, en de daaropvolgende ondergang van het Habsburgse Rijk.
Het lukte helaas Zweig noch Roth overeind te blijven. Zweig raakte steeds meer ontmoedigd en pleegde samen met zijn tweede echtgenote op 22 februari 1942 zelfmoord in Brazilië. Roth begon steeds meer te drinken, maar kwam er uiteindelijk nog het genadigst van af. Hij stierf op 27 mei 1939 aan een hartaanval in een café in Parijs. Met zijn werk kwam het wel goed. Inmiddels zijn er talloze serieuze uitgaven over zijn leven en werk verschenen, waaronder dit geannoteerde brievenboek, en beschouwt niemand het meer als lichte literatuur . Nu ja, behalve de goedbedoelende Zwitserse, die overigens niet mijn schoonmoeder werd.
Vert. Els Snick Arbeiderspers; 384 blz. € 27,50.
oordeel
Soepel lezende brieven van grote literair-historische waarde.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.