Een operaster in China rond 1900 voegt zich bij het lokale verzet tegen de aanleg van een spoorlijn; als hij wordt opgepakt, moet hij op het schavot de sandelhoutstraf ondergaan.
Verhaal, dat zich vooral in de vrouwenvertrekken afspeelt, over het wel en wee van enkele Pekingse adellijke families van de Jia-clan die afhankelijk zijn van keizerlijke gratie. Centraal staat de slimme en verwende erfgenaam Baoyu en zijn spirituele reis en zijn twee nichten Daiyu en Baochai.