O'Grady beschrijft de opkomst van wereldreligies als het jodendom, christendom, hindoeïsme en boeddhisme. Ze toont hoe keizers en koningen in de eerste eeuw religie gebruikten om hun macht te bevestigen en onderzoekt waarom ze daarbij voor deze specifieke religie kozen.
De auteur doet nader onderzoek naar zijn eerder geponeerde stelling dat Jezus zijn opleiding in Egypte heeft genoten en niet aan het kruis is gestorven.
De christelijke kerk overleefde de eerste drie eeuwen als marginale en vaak verdachte religieuze groep, maar begint vanaf de vierde eeuw aan haar veroveringstocht van de hele maatschappij. Keizer Constantijn liet immers in 313 godsdienstvrijheid toe.
Paulus vormde de boodschap van Jezus om tot een nieuwe godsdienst en reisde meer dan 25 jaar door de mediterrane wereld om het geloof te prediken, met gevaar voor eigen leven. Meijer reconstrueert zijn leven en werk in de context van de Grieks-Romeinse wereld.