In 1732 vertrekt een rijke koopmansdochter met haar veel oudere man naar Jamaica, waar ze haar grote liefde ontdekt, maar ook kennis maakt met de wrede omstandigheden waarin slaven werken.
Frannie, een jong dienstmeisje, voormalig slavin, wordt er van beschuldigd haar werkgevers vermoord te hebben. Ze zegt dat ze zich niet kan herinneren wat er die onfortuinlijke avond gebeurd is, zelfs niet als het haar leven zou kunnen redden als ze dat zou vertellen. Ze weet niet hoe ze die avond met het bloed van het slachtoffer bedekt werd. Maar ze heeft wel een verhaal te vertellen: over een kindertijd als slavin op een Jamaicaanse plantage, haar stage bij een perverte wetenschapper en de gebeurtenissen die haar in het huis van de Benhams bracht, en in een gepassioneerde maar verboden relatie.
In 1722 wordt de 15-jarige Nancy, vanuit het Engelse Bristol, door haar broers op de boot gezet naar Jamaica. Bij aankomst blijkt, dat de plantage, waar ze welkom geheten wordt, door haar kort daarvoor overleden vader aan haar nagelaten is.