Borges zag zichzelf niet in de eerste plaats als prozaschrijver, en ook niet als essayist, maar als dichter. Vooral in de laatste dertig jaar van zijn leven schreef hij graag poëzie. Niet alleen omdat hij langzaam blind werd en tijdens zijn schrijven veel meer op zijn geheugen en op kortere geschriften aangewezen was, maar ook omdat poëzie hem de mogelijkheid gaf persoonlijker te zijn dan proza. Verzameling van al zijn poëzie, ongeveer vijfhonderd gedichten in totaal.
Een jong stel verlaat de stad om hun geluk te beproeven in de jungle van Noordwest Colombia. Al snel blijkt dat ze niet opgewassen zijn tegen de uitdagingen die dit avontuur met zich meebrengt.
Een man en zijn vrouw ontvluchten de stad en trekken zich terug op een klein landgoed in de bergen ergens in Colombia, waar ze zich steeds meer isoleren, terwijl zich de ene ramp na de andere voltrekt.
Een 20-jarige jongen reist met zijn vader, halfbroer en stiefmoeder door een Chileense woestijn en worstelt met herinneringen aan het familieleven van vroeger.
New York, jaren ’30: vader Emilio Arenas, al eerder uit Spanje vertrokken, laat zijn vrouw en drie dochters overkomen uit Malaga maar als hij na een noodlottig ongeval overlijdt, zijn zij genoodzaakt zelf een bestaan op te bouwen.
Het ogenschijnlijk zorgeloze leven van de schatrijke bewoners van een buitenverblijf aan de Catalaanse kust wordt verstoord als er een tweede zomerverblijf wordt gebouwd.