Herinneringen van de Vlaamse auteur die als twaalfjarige in 1944 op een eliteschool van de nazi's terechtkwam, later werd gedeporteerd naar de Harz in Midden-Duitsland en onder nachtmerrieachtiege omstandigheden het eind van de oorlog moest overleven.
Verhandeling over hoe kinderen in nazi-Duitsland van jongs af aan werden geïndoctrineerd met het nationaalsocialistische gedachtegoed, met als doel hen klaar te stomen voor een leven in dienst van de nazi-dictatuur. Met foto’s en illustraties.
September 1944. De geallieerde troepen staan aan de Belgische grens, het Duitse leger slaat hals over kop op de vlucht. Guido Becarren is op dat moment elf jaar en leerling in een Duitse eliteschool in Oost-Vlaanderen. Samen met de leraars en andere leerlingen wordt hij op een transport gezet naar Centraal Duitsland, midden in het Derde Rijk. In dit boek vertelt Guido Becarren na al die jaren over de woelige, gewelddadige periode waarin hij als onschuldige jongen moest zien te overleven. Door de ogen van een kind, dat niet hoort bij de overwinnaars noch bij de verliezers wordt het drama van de Tweede Wereldoorlog concreet.
Een joods jongetje van 7 jaar duikt in 1942 gescheiden van zijn ouders onder in het internaat van een Belgische pastoor en tracht wijsneuzig de hem te boven gaande ontwikkelingen te doorgronden.
Simon Gronowski is Joods, Koenraad Tinel de zoon van een nazi. Ze beschrijven hun vriendschap en wat die hen geleerd heeft. Koenraad besefte dat hij de last van zijn vaders schuld niet dient te dragen en Simon realiseerde zich dat hij geen slachtoffer hoeft te blijven om zijn verloren geliefden te eren.