In het zuiden van Spanje in de tweede helft van de zestiende eeuw is een man het kind van twee godsdiensten: de officie͏̈le (het christendom) en de onderdrukte (de islam).
In 1559 verhuist Andreas Vesalius, de beroemde anatoom, naar het Spaanse hof. Hij maakt er kennis met Fernando de Valdés, die als grootinquisiteur verantwoordelijk is voor de gruwelijke ketterverbrandingen die overal plaatsvinden. Vesalius weigert in te gaan op zijn voorstel om als arts voor de inquisitie te werken, maar Valdés blijft Andreas van nabij volgen. Wanneer hij ontdekt dat de Brusselaar plannen heeft voor een studie over de menselijke ziel, slaat zijn interesse om in vijandigheid. Het leven en het welzijn van de familie Vesalius staan op het spel. Over de vijf jaar die Vesalius doorbracht aan het Spaanse hof is maar weinig geweten. Hier vertelt de auteur wat er gebeurd zou kunnen zijn.
Als een jonge vrouw zich in 1628 aanbiedt bij de grauwzusters van Hasselt brengt zij dagboeken mee waarin het wonderbaarlijke verhaal van haar vader en halfbroer wordt verteld.
De zwerfkinderen Rafael en Pablo maken aan het eind van de 16e eeuw een lange reis door Spanje. Ze zijn op weg naar de stad Sevilla in het zuiden. Onderweg moeten ze allerlei gevaren overwinnen. Vanaf ca. 12 jaar.
Rafael en marskramer Mateo keren aan het eind van de 16e eeuw na twee jaar in de De Nieuwe Wereld terug naar Spanje. Ze verheugen zich op het weerzien met hun vrienden. Vanaf ca. 12 jaar.