De kunst van het crashen
Peter Verhelst
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Prometheus, 2014 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : Kast 14 VERH |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Prometheus, 2014 |
Woord Volwassenen Poezie : VERH |
Paul Demets
rt/aa/26 m
Weet jij al
Op wie wil je lijken als ze je vinden?
Je staat naast een auto op een heuvel en er is geen wonder.
Verlies dit
en verlies ook dat - heeft het een naam als het zich aan je geeft,
de armen om je hals, de hielen ervan in je rug - wijd open,
dat was het wonder, dat het zich zo graag helemaal verloor.
Je loopt door het hoge gras alsof je een zee in loopt.
Bij het weggaan zul je één keer omkijken
en zijn je ogen lichtgevend.
Je rijdt tussen de berken door
naar waar het glinstert.
Iets zachts in de lucht zingt
dat de tijd nooit meer weer komt.
Wat heb je gezien toen je daar was?
Het is goed. Het zweeft boven het riet
en het is goed
naar de glinstering te kijken.
Peter Verhelst
POEZIE -
Hoe je zo sterk met elkaar verbonden kunt zijn dat je je des te sterker bewust wordt van het dreigende verlies en de vergankelijkheid door het verzengende vuur: daarover gaat de nieuwe, bijzondere bundel van Peter Verhelst.
We leven bij gratie van uitgesteld verlies. Maar we weten dat niet altijd te plaatsen. Net als in QNX, het kunstproject in Brugge dat Verhelst onder andere samen met zijn levenspartner Maud Bekaert heeft vormgegeven, is Wij totale vlam een rituele plek die uitnodigt tot langzaam en daardoor des te intenser lezen en kijken. Om tijdig klaar te zijn voor de vergankelijkheid, zoals Verhelst in het openingsgedicht van de bundel duidelijk maakt: "Opdat we zouden weten hoe het daar is, in dat grote/ wit, hoe is het daar, eerder dan: wie heeft de glazen stolp/ over je hoofd geduwd, willen we exact weten/ op welke dag, welk uur is het begonnen".
De liefde is een tegenpool van het verlies, maar de kracht ervan is verzengend. Verhelst verwoordt dit prachtig in het gedicht 'Weet je nog?', dat een traag, zichzelf voortstuwend ritme heeft, doordat de zinnen niet afgemaakt worden. Door het ritme roept het reminiscenties op aan Remco Camperts legendarische 'Lamento': "weet je nog/ Hoe we, zeiden we soms, dat we wisten dat we nooit meer, dat we er altijd/ Aan zouden denken hoe de lont vanaf nu verder, almaar verder, onherroepelijk/ Elke millimeter een millimeter dichter bij die andere, die totale vlam/ Die ons vanaf nu in een totaal andere vorm begon te likken".
Verhelst stelt in deze bundel de taal centraal, zoals hij dat ook in vroeger werk al deed. Ze krijgt een erg lichamelijk, plastisch karakter. Zoals hier, waar het dierlijke, menselijke en kosmische in elkaar vervloeien: "Traanvormig is de naaktkat/ op je aan het verglazen en/ een straal schiet tevoorschijn, en nog één,// het uitzinnig panisch religieuze/ van noorderlicht - één keer, één keer maar in mijn leven...// ... zoiets moois heb ik nooit...// De straal valt in duizenden naaktkatten uiteen/ die in duizenden naaktkatten uiteenvallen in de lucht,// knipogend".
Hij probeert in deze bundel tegenstellingen als liefde en verwijdering, leven en dood, met elkaar te verzoenen, vanuit het besef dat dit onmogelijk is. Het wilde en ongeremde van de taal komt bloot te liggen. Dat uit zich door de beelden die opgeroepen worden, door de klankkleur en het ritme. Je krijgt als lezer heel veel indrukken. Maar tegelijk is in deze bundel een sterk verlangen naar rust, verstilling en introspectie aanwezig. Indrukwekkend hoe deze twee snelheden naast en door elkaar voorkomen.
Peter Verhelst is als dichter een verzetsheld. Hij wijst de hang naar eenduidigheid, die onze samenleving zo sterk kenmerkt, resoluut af. Hij toont en laat aanvoelen, om een onmiddellijke ervaring te veroorzaken, in plaats van naar verklaring te streven. Daardoor kun je niet anders dan deze bundel te blijven herlezen, de woorden proevend als een mantra.
Vandaag 26 maart tussen 12.30 en 13.15 uur leest Peter Verhelst voor in het Poëziecentrum in Gent. poeziecentrum.be
Peter Verhelst,Wij totale vlam, Prometheus, 69 p., 15 euro.
PAUL DEMETS. ■
Lies Van Gasse
rt/aa/19 m
WIJ TOTALE VLAM *****
Peter Verhelst , Prometheus, 64 blz., ?15.
Het kan een droom zijn geweest -
gips wordt over de kamer uitgesmeerd, (in slow motion)
heuveltjes, kraters, rivierbeddingen, een voetafdruk aangebracht
en daarna omhangen die handen stokken met flarden katoen,
dozen op hoge poten, en dan opnieuw kraters - en opnieuw emmers vol gips
en je giet een emmer water en een emmer gips over je hoofd uit en
als je ondergespoten en het van je af druipend
hang je ze aan de twee haken die uit je schouderbladen steken
en je beweegt traag als een vaandel en je zet een glazen stolp over je hoofd
je denkt: het is zo godvergeten stil hier. Geen echo's hier.
Waarna ons gipsen pak zich met gas opvult en we van de grond loskomen
en daarna denk je niets meer, zwevend aan een rubberen darm
voor het blauwe scherm
en zo ongelooflijk mooi is dat lampje daar
en
een stem zegt: 'Zwaaien!', en je voelt je zo gelukkig, zo...
'Zeg mijn vrouw en mijn kinderen dat ik van hen hou.'
Als we niet langer geloven, is er nog de geruststelling dat we geloven
dat we niet langer geloven.
Een man kijkt in het water naar een vrouw: 'Als rookwolkjes / vallen kraaien uit de lucht en vormen een zwarte wiegende boomkruin.' De vrouw kijkt terug: 'We zouden het liefde kunnen noemen, maar hoe heet dat flonkeren nog / tussen hun monden?' In deze scène wordt het wateroppervlak een spiegel waarin geliefden, onder 'leverkleurige lucht, alsof er sneeuw op komst is' elkaar bekijken. Als in een spiegel, die bovendien hun taal vertraagt, reiken ze naar de ander. Zichzelf willen ze liever wissen.
Zo gaat het in Peter Verhelsts Wij, totale vlam , een magische wereld, waar een hindernis tussen auteur en lezer wordt geplaatst. Daardoor worden beelden oncomfortabel, maar precies, geschreven in elegante haperingen. Zichzelf, de man, zet Verhelst steevast buiten schot. De man wordt een kristallen kaars, of zelfs de maan, staat op een berg, denkt onherkenbaar te zijn geworden. Uiteindelijk zoekt hij contact met de afschaduwingen die hem bereiken. Die vervreemding lezen we in een van de 'vraagstukken van de maan', hierboven, of in Ruimte en tijd : 'Dicht bij me en tegelijk buiten bereik // tegen een glazen wand botsend hoofd /dat uiteindelijk los door het glas heen gaat // plots ben ik bij je aan de overkant / en kan ik je aanraken, lijkt het // maar het glas blijkt nog heel, / je bent niet langer hier, maar een doorzichtige, lichtgevende versie.' De bundel wordt een wanhopige poging de ander aan te raken. Niettemin is Verhelsts eigen aanwezigheid onherroepelijk: zijn taal, de zinnen breed, wordt protagonist. In haar herkenbare uitbundigheid overgroeit ze de bundel als een woekerend wier: 'Zoals er een zwijgen bestaat dat tegelijk een vorm is van zingen / dat een vorm is van dragen, een lichaam zo te dragen / dat het door ons heen, alsof het uiterst traag voorover valt, iets als glas / onder vel, broos glas, misschien is dat het lichaam / dat als een wijnglas zingend / zwijgend gedragen wil worden.'
LIES VAN GASSE ■
Lies van Gasse
rt/aa/19 m
Het kan een droom zijn geweest -
gips wordt over de kamer uitgesmeerd, (in slow motion)
heuveltjes, kraters, rivierbeddingen, een voetafdruk aangebracht
en daarna omhangen die handen stokken met flarden katoen,
dozen op hoge poten, en dan opnieuw kraters - en opnieuw emmers vol gips
en je giet een emmer water en een emmer gips over je hoofd uit en
als je ondergespoten en het van je af druipend
hang je ze aan de twee haken die uit je schouderbladen steken
en je beweegt traag als een vaandel en je zet een glazen stolp over je hoofd
je denkt: het is zo godvergeten stil hier. Geen echo's hier.
Waarna ons gipsen pak zich met gas opvult en we van de grond loskomen
en daarna denk je niets meer, zwevend aan een rubberen darm
voor het blauwe scherm
en zo ongelooflijk mooi is dat lampje daar
en
een stem zegt: 'Zwaaien!', en je voelt je zo gelukkig, zo...
'Zeg mijn vrouw en mijn kinderen dat ik van hen hou.'
Als we niet langer geloven, is er nog de geruststelling dat we geloven
dat we niet langer geloven.
Een man kijkt in het water naar een vrouw: 'Als rookwolkjes / vallen kraaien uit de lucht en vormen een zwarte wiegende boomkruin.' De vrouw kijkt terug: 'We zouden het liefde kunnen noemen, maar hoe heet dat flonkeren nog / tussen hun monden?' In deze scène wordt het wateroppervlak een spiegel waarin geliefden, onder 'leverkleurige lucht, alsof er sneeuw op komst is' elkaar bekijken. Als in een spiegel, die bovendien hun taal vertraagt, reiken ze naar de ander. Zichzelf willen ze liever wissen.
Zo gaat het in Peter Verhelsts Wij, totale vlam , een magische wereld, waar een hindernis tussen auteur en lezer wordt geplaatst. Daardoor worden beelden oncomfortabel, maar precies, geschreven in elegante haperingen. Zichzelf, de man, zet Verhelst steevast buiten schot. De man wordt een kristallen kaars, of zelfs de maan, staat op een berg, denkt onherkenbaar te zijn geworden. Uiteindelijk zoekt hij contact met de afschaduwingen die hem bereiken. Die vervreemding lezen we in een van de 'vraagstukken van de maan', hierboven, of in Ruimte en tijd : 'Dicht bij me en tegelijk buiten bereik // tegen een glazen wand botsend hoofd /dat uiteindelijk los door het glas heen gaat // plots ben ik bij je aan de overkant / en kan ik je aanraken, lijkt het // maar het glas blijkt nog heel, / je bent niet langer hier, maar een doorzichtige, lichtgevende versie.' De bundel wordt een wanhopige poging de ander aan te raken. Niettemin is Verhelsts eigen aanwezigheid onherroepelijk: zijn taal, de zinnen breed, wordt protagonist. In haar herkenbare uitbundigheid overgroeit ze de bundel als een woekerend wier: 'Zoals er een zwijgen bestaat dat tegelijk een vorm is van zingen / dat een vorm is van dragen, een lichaam zo te dragen / dat het door ons heen, alsof het uiterst traag voorover valt, iets als glas / onder vel, broos glas, misschien is dat het lichaam / dat als een wijnglas zingend / zwijgend gedragen wil worden.'
T. van Deel
'Tegen het vergeten' heet een gedicht uit deze bundel van Verhelst (1962). Daarmee brengt hij een hommage aan Hans Faverey, de dichter bij uitstek van de verstilling van het moment. De poëzie van Verhelst werkt op het scherpst van de snede, met veel witregels, veel suggestie, vervreemding, vragen ook. En altijd aan het eind een mogelijkheid van terugkeer: 'Zolang we niet vergeten, gaat niets verloren', zo begint het gedicht 'Voor het vergeten', en het eindigt met: '- brengen de kleuren waarin het breekt ons misschien naar huis terug'. Verhelst is een ongelooflijk emotionerende dichter, die gebruik maakt van woorden en situaties die bij iedereen meteen gevoelens oproepen: 'Gaan we nog één keer naast elkaar in het gras liggen? Weet je nog?' Ook zijn beelden zijn krachtig: 'De wind blaast je haren als een fakkel achter je hoofd.' De werking van elementaire gegevens – man, water, wind, hand, zon, branding bijvoorbeeld – blijft niet achterwege en daardoor is deze zeker niet gemakkelijke poëzie zo ongemeen pakkend. Daarnaast is Verhelst een meester van de timing, het vertragen, uitbouwen, afbreken; hij benut de ruimte die het gedicht biedt en maakt liever open dan dicht.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.