Alder beschrijft in deze roman het leven van een aantal mannen en vrouwen in een niet bij name genoemde provinciestad van het keizerlijke Oostenrijk, en hoe ieder van hen probeert te ontsnappen aan zijn dagelijkse lot. Centraal staat de wording en verwording van Titus Quitek, would-be schilder maar nu tekenleraar. Zoals zovelen was ook hij naar de stad gekomen met de hoop dat dit een tussenstation zou zijn, op zijn weg naar het Parijs der kunstenaars.
Inspekteur Mørck en zijn team van afdeling Q onderzoeken een fles met een briefje die is aangespoeld op Jutland. Het spoor leidt naar ontvoerde kinderen die door hun ouders nooit als vermist zijn opgegeven.