Medio jaren dertig van de 20e eeuw gaat een gefortuneerd Brits meisje in Wenen naar de muziekacademie, waar ze zich laat betoveren door de charme van deze stad en verliefd wordt op een joodse arts.
Een jongeman, voor wie dansen van levensbelang is, worstelt in Londen en Ghana met zijn gevoel van identiteit wanneer de band met zijn familie verandert.
De Joodse Anita speelt al van jongs af aan cello. Als ze in de Tweede Wereldoorlog naar Auschwitz moet, komt ze in het vrouwenorkest terecht, waardoor ze de oorlog overleeft. Vanaf ca. 15 jaar.
Na de diefstal van haar geliefde viool raakte de violiste en wonderkind in een depressie. In dit autobiografisch verhaal vertelt ze over de relatie met haar instrument.
Na de generale repetitie van zijn eerste opera wordt een jonge componist dood aangetroffen met een revolver in zijn hand, terwijl zijn echtgenote en haar minnaar vergiftigd op bed liggen.