Een joods jongetje van 7 jaar duikt in 1942 gescheiden van zijn ouders onder in het internaat van een Belgische pastoor en tracht wijsneuzig de hem te boven gaande ontwikkelingen te doorgronden.
In 1936 brengt een groep Duitse schrijvers onder wie Stefan Zweig en Joseph Roth, die op de vlucht zijn voor nazi-Duitsland, de zomer door in Oostende.
Een jonge Oost-Europese vrouw ziet in 1924 haar familie omkomen in een pogrom en vlucht naar New York, waar ze na verloop van tijd verneemt dat haar dochtertje nog leeft.
Het is 1936, Hitler is in Duitsland aan de macht, in Spanje woedt de burgeroorlog, in Oostende treffen vele in ballingschap levende Duitse auteurs elkaar voor wat een onbekommerde zomer lijkt, maar waarin het noodlot zijn schaduw vooruit werpt. Centraal in deze vertelling staan de vermogende Stefan Zweig en zijn vriend, de berooide en notoire alcoholist Joseph Roth die deels op Zweigs beurs teert.
Als in 1940 de Amerikaanse presidentsverkiezingen niet worden gewonnen door Roosevelt, maar door de populaire piloot Lindbergh heeft dat door diens Nazi-sympathiee͏̈n grote gevolgen.
Door het isolement waarin de joden in Ferrara door de fascisten gedrongen worden komt een joodse student in contact met de onberekenbare dochter van een aristocratische joodse familie.
Het felle, harde leven van een Russisch-joodse emigrantengemeenschap in een New Yorkse achterbuurt in het begin van de twintigste eeuw, gezien door de ogen van een kleine jongen.
Een 6-jarig meisje in New York, dochter van overtuigd communistische ouders, beschrijft de wereld om haar heen in de jaren kort voor de Tweede Wereldoorlog