Een man kijkt naar de puinhopen van zijn privéleven en zijn aandeel hierin; vooral rijst de vraag naar zijn schuld tegenover de joden in de Tweede Wereldoorlog.
De Duitse tweelingzusjes Anna en Lotte, geboren in 1916, worden na de dood van hun ouders van elkaar gescheiden. Anna komt terecht in het boerse en katholieke milieu van haar grootvader. Lotte belandt in Nederland bij een oom met socialistische idealen. Na zeventig jaar ontmoeten de zussen elkaar weer in het kuuroord Spa. Ze vertellen elkaar hun levensverhaal, dat vooral een oorlogsverhaal is. Lotte heeft joodse onderduikers geholpen. Anna was met een SS-militair getrouwd en heeft als verpleegster gewerkt in Duitse veldhospitalen.
In mei 1945 wordt de vader van de 14-jarige Lore, een hoge SS-officier, gevangen gezet. Samen met haar vier jongere broertjes en zusje gaat ze te voet op weg naar haar oma.
In 1946 voegt een Engelse vrouw zich bij haar man, een kolonel die werkt aan de wederopbouw van het gebombardeerde Hamburg. Tegen haar zin staat hij van hun grote huis enkele kamers af aan de oorspronkelijke eigenaar.
Een lector aan een Amerikaanse universiteit probeert achter haar afkomst te komen door vele Duitse en joodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog te interviewen.
Hoe is de receptie van WO II in Duitsland en Japan in schoolboeken, musea en monumenten etc.? Buruma spreekt met inwoners van beide landen. Hij toont hoe een obsessie met het verleden, en vooral een vertekend beeld daarvan, voortdurend de vraag oproept wie moet boeten.
Levensbeschrijvingen van zes vrouwen die een rol speelden in het leven van Hitler: Eva Braun, Magda Goebbels, Leni Riefenstahl, Zarah Leander, Winifred Wagner en als tegenstander Marlene Dietrich.