Wanneer wordt aangekondigd dat Christus op 21 juli, in volle komkommertijd, Brussel zal bezoeken, ondergaat de Belgische hoofdstad een metamorfose. De gevels worden opgeknapt, bloembakken geplaatst en de criminaliteitscijfers duiken plotsklaps naar het nulpunt. Terwijl de beleidsmensen bakkeleien over wie een persoonlijk onderhoud met de profeet verdient en discussiëren over de route waarlangs Jezus lopen moet, krijgt de stad almaar een meer menselijker gelaat met oog voor de dakloze, de illegaal, de dronkaard en de armoe-oogster. De metro ruikt niet langer naar pis, de hoop is onder het volk. En dan breekt de grote dag zelf aan.
Om zich alsnog te kunnen verzoenen met zijn leven, verlaat Désiré Cordier het pad zoals dat richting graf voor hem was uitgestippeld. Hij neemt wraak op zijn matte, liefdeloze burgermansbestaan door te doen alsof hij dementeert. Zijn gevoel van eigenwaarde, dat door zijn huwelijk was aangetast, wint hij terug als hij op een heuglijke dag, gezond en wel, in een tehuis voor seniele bejaarden wordt geplaatst. Hij belazert de kluit op virtuoze wijze door zich voor te doen als demente en incontinente grijsaard die op zijn einde afstevent. De rol van zijn leven, en die wordt nóg veelbelovender als er opeens een demente jeugdliefde in het tehuis opduikt.
Mario's ouders besluiten een punt achter hun passionele en getormenteerde huwelijk te zetten. Maar in plaats van de echtscheidingspapieren te ondertekenen, gooit Mario's vader zwavelzuur in zijn moeders gezicht, terwijl Mario machteloos toekijkt. Moeder en zoon beginnen een lange zwerftocht langs de beste ziekenhuizen ter wereld om haar gezicht te reconstrueren. Mario vergezelt haar tijdens het hele proces terwijl de herinneringen aan zijn vader de revue passeren.