Verslag van de teloorgang van het boerenland in de Zeeuws-Vlaamse grensstreek als gevolg van de uitbreiding van de Antwerpse havens, gekoppeld aan het persoonlijke verhaal van de uit deze streek afkomstige auteur.
Remi, voorbestemd om in de Westhoek zijn vader als boer op te volgen, wordt achtervolgd door ontembare dromen en stemmen. De verhalen van zijn nonkel over de eerste wereldoorlog, een zwarte soldaat en een geest maken diepe indruk op hem. Hij wil andere horizonten opzoeken, treedt in bij de jezuïeten en volgt zijn hart naar Congo, waar hij door het Yaka-volk wordt beschouwd als revenant, een reïncarnatie van hun vroegere chef. Een mensengenezer.
Beschrijving van de twintigste-eeuwse ontwikkeling van het Vlaamse stadje Olen, toegespitst op het leven van twee zussen, een schooljuffrouw en een uitbaatster van het lokale café, beiden ongetrouwd en tot hun dood samenlevend in het ouderlijk huis.
Een Vlaamse boer probeert in harmonie te leven met de seizoenen. Hij krijgt vele tegenslagen te verwerken, maar slaat zich er met moed en levenslust doorheen.
Zorgeloos en beschermd. Zo gaan Stoffel en Bert Van Heule door het leven in het West-Vlaamse dorp Elverdinge. Moeder is huisvrouw en vader werkt als mecanicien. Elke zondag gaat het gezin plichtsgetrouw op bezoek bij grootvader Victor. Zijn gezicht is in tweeën gespleten door een litteken en het is die krijtlijn die Stoffels verbeelding voedt. Geleidelijk aan sijpelt vertwijfeling over de herkomst van dat litteken door en lastige vragen en scherpe blikken van dorpsgenoten veroorzaken een toenemend gevoel van onrust bij Stoffel. De dag voor Kerstmis wordt er een brief bezorgd die leidt tot ontzetting bij zijn ouders, en grootvader verhangt zich in de oude schuur. Als moeder ook nog door ziekte komt te sterven valt het doek voorgoed voor het onbezorgde leven van de broers.
Een jonge schrijver keert terug naar de rust van zijn Vlaams geboortedorp om aan een nieuw boek te werken, maar het dorp heeft zich zojuist afgescheiden van Belgie͏̈.
Zomeravond op het land. Een jongetje fietst op het achtererf van de ouderlijke boerderij terwijl zijn moeder, op een bank in de openlucht, prinsessenbonen zit af te halen. Het parcours dat hij aflegt heeft de vorm van een liggende acht en de bank waarop zijn moeder zit, staat vlak bij het punt waar de twee lussen van dat cijfer elkaar raken. Dit fietsende jongetje is in de ban geraakt van woorden, liedjes, zegswijzen, talen. Nochtans gaat hij door voor een luistervink, een kind dat zwijgzaam is. Maar vanavond, terwijl hij in een baan rond zijn moeder peddelt, heeft hij het gevoel dat hij nog eens uit elkaar zal barsten van de ingrijpende, ongehoorde ervaring die hij onlangs opdeed en waarover hij met haar niet mag en ook niet durft te spreken.
De auteur keert terug naar het Waasland, dichtbij de grens met Nederland, waar hij opgroeide en constateert dat daarin vele bressen zijn geslagen door de industrialisering.